.

vrijdag 29 juni 2018


HET GETAL HOOFDSTUK 6



De stad was in rep en roer. Maar niet alleen hier, ook op het omringende platteland, was het onrustig. Op de markt werd elke reiziger aangesproken en elke nieuw verhaal deed snel de ronde en bereikte natuurlijk ook de leerlingen in het onderkomen van de Orde. De veiligheidsmaatregelen werden verscherpt en vanavond was het zijn beurt om bij de kleine toegangspoort te waken. Die dag was een grote voorraad graan gearriveerd en de leerlingen en bedienden waren uitgeput toen het uiteindelijk was opgeslagen en verzegeld door een van de Meesters van de Orde. Ook hij had meegezeuld, geduwd en getrokken, maar hij had geen mogelijkheid om direct na het avondeten naar bed te gaan. Hem stonden nog 12 lange uren te wachten, alleen bij de afgesloten deur; onverwarmd en slechts verlicht door een haperende kaars.

Hij schikte zijn en kleed op de lemen bodem, naast de deur, en ging er op zitten. De afgelopen jaren was hij gehard en geoefend en hij kon deze positie uren volhouden. Hij sloot de ogen en concentreerde zich op zijn gehoor. Hij tastte de binnenruimten af. Het gebouw ademde rust uit. Boven zich hoorde hij de slepende voetstappen van de butenwacht; boven op het dak, waar ze een uitstekend zicht hadden op de stad, de straten, die naar hen toevoerde en de citadel, die boven de wachters uittorende.

De acoustiek in het enorme gebouw was perfect. Nu was het nog stil, maar over een aantal uren zouden de vuren worden opgestookt en vers brood worden gebakken. Een lauwwarme, prikkelende geur verspreidde zich dan door de gangen en trappen. De bedienden en leerlingen zouden opstaan om voor het gemeenschappelijke ontbijt hun ochtendplichten te doen. De kans dat hij bezoek zou krijgen van een bekende, was nihil. Daarvoor had het graantransport teveel energie gekost en iedereen was uitgeput in slaap gevallen. Hij meende ze zelfs te kunnen horen snurken. De kaars sputterde en hij beschermde de vlam met zijn hand. Er huilde een koude wind door de stad, die een weg naar binnen zocht.

Zijn scherpe gehoor ving rumoer op uit de stad. Dat was de laatste maanden niet ongewoon. Zeloten, opstandelingen, die streden voor vrijheid van Rome, vielen regelmatig Romeinse soldaten aan en staken voertuigen en voorraden in brand. De legerleiding werd gedwongen om zijn legionnairs over steeds meer plekken te verdelen. Militair waren deze opstandelingen geen partij, maar ze maakten dat goed door aantal en fanatisme. De controle bij de poorten verslapte en verdween uiteindelijk helemaal.

Het geluid droeg ver en maakte hem dus niet ongerust. Hij herschikte zijn mantel en richtte zijn ogen en oren naar buiten.

Het geluid kwam dichterbij. Hij kon nu geluiden onderscheiden. Geschreeuw en wapengeklettter, het geluid van wegrennende voetstappen en dan opnieuw geschreeuw. Het klonk als een jagende meute. Het wild? Een Romeinse soldaat, een huurling of een rijke handelaar? De opstandelingen waren berucht om hun willekeur en het lot van hun slachtoffers. Soms duurde het dagen voordat lichamen werden opgeruimd. Zelfs het vervullen van deze plicht, was dubieus. Zelfs na hun barbaarse moordpartijen dwongen de zeloten de bewoners en bezoekers van de stad om partij te kiezen. Hetgeen betekende, dat Romeinen en collaborateurs bleven liggen of hangen, op de plek waar ze waren vermoord.

Hij drukte zijn oor tegen de zware. Eiken deur. Hier achter was hij veilig. Nog nooit hadden opstandige en hongerige meutes het complex van de Orde proberen binnen te dringen. Hij hoorde het geluid van rennende sandalen en toen deze aan de deur voorbij gingen, hoorde hij het gekreun en gehijg van iemand, die wanhopig op de vlucht was. De voetstappen stierven weg. Plotsklaps was het doodstil. Toen klonk er gejuich en geschreeuw. De voetstappen kwamen dichterbij. Ook al was hij een blinde waarnemer, hij voelde de angst en de uitputting, Opeens klonken er vuistslagen op de deur. Geschreeuw om hulp. Het latijn dat hij hoorde, had een zwaar buitenlands accent. Hij verstijfde; alle mogelijkheden, die hij had konden tot een ramp leiden. Het verbergen van een Romeinse soldaat, want dat was het, zou de hele stad tegen hun doen keren. Hem buitensluiten betekende een gewisse dood. Opnieuw wanhopige vuistslagen. Het geluid van de jagers kwam dichterbij. In een impuls opende hij de poort en een jonge Romeinse soldaat, zonder helm of zwaard, tuimelde, net als hij eerder, bloedend de hal binnen. Hij sloot de deur en vergrendelde die zorgvuldig. Hij maande de soldaat, die niet veel ouder kon zijn dan hijzelf, tot stilte en luisterde aandachtig aan de deur. De kreten van de zoekende meute kwamen dichterbij. Mensen renden door de steeg, verdwenen, om even later weer terug te keren. Hij hield zijn adem in. Niemand kon hebben gezien, dat hij de vluchteling binnnen liet of toch. De stilte werd verbroken door een harde bons op de deur en een rauwe stem eiste, dat de toegang moest worden geopend. Hij hield zich muisstil, maar de dreunen op het eikenhout werden harder en de joelende stemmen talrijker en luider. De wachters op het dak werden met stenen en kluiten aarde bekogeld. De zaak dreigde volledig uit de hand te lopen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten