.

dinsdag 14 februari 2012

Moraal uit een scanner

NRT-recensie: Het morele landschap

  • Door: Taede Smedes - NRT-recensieteam

Zoom
In Het morele landschap richt Sam Harris zijn pijlen op religie en relativisme, in een poging een wetenschappelijk fundament voor de moraal te vinden. Overtuigen doet hij nauwelijks, en dat ligt niet alleen aan de Nederlandse vertaling.

Zoom
Wetenschap: gids in het morele landschap?
De Amerikaanse filosoof Sam Harris werd op slag wereldberoemd door zijn boek The End of Faith (uit 2004, de Nederlandse vertaling met als titel Van God los verscheen in 2007 bij de Arbeiderspers), dat een genadeloze kritiek was op de redelijkheid van religieus geloof.
In Het morele landschap, dat in 2010 in Amerika verscheen en nu in Nederlandse vertaling beschikbaar is, gaat Harris verder op het spoor dat hij is ingeslagen, maar toch met een twist. Hij probeert enerzijds gelovigen een hak te zetten, die menen dat menselijke moraal slechts gebaseerd kan zijn op geopenbaarde waarheden. Tegelijkertijd richt hij zich op het culturele en morele relativisme dat vooral binnen de academische wereld gangbaar is en de impliciete claim behelst dat ieder moreel systeem cultuurgebonden is.

Dit boek gaat niet over de evolutionaire wortels van de menselijke moraal, ofschoon Harris in de voetnoten soms uitstapjes maakt naar bijvoorbeeld het primatenonderzoek van Frans de Waal. Wat Harris wel doet, is echter moeilijk te zeggen. Soms lijkt het boek op een filosofisch betoog, maar daarvoor is het niet rigoureus genoeg. De achterflap suggereert dat het gaat om een boek over neurowetenschappen. En inderdaad zitten er, naar Harris’ eigen zeggen, delen in verwerkt van zijn dissertatie in de neurowetenschappen.
Toch komen de neurowetenschappen veelal zijdelings ter sprake. Helaas lijkt het boek ook vaak een voortzetting van Harris’ eerdere atheïstische pamfletten: er is vrijwel geen enkele pagina waarop fundamentalistische moslims en christenen er niet stevig van langs krijgen, wat op den duur vermoeiend en afstompend werkt. Wél is het boek duidelijk een amalgaam van Harris’ essays die her en der verschenen zijn en die nu gebundeld zijn. Kortom: er zit heel weinig lijn en structuur in het boek, en dat maakt het dan ook lastig om samen te vatten.
Weg met het is/ought-onderscheid
De centrale stellingen van het boek staan in de eerste twee hoofdstukken. De eerste stelling is dat het traditionele, filosofische onderscheid tussen 'zijn' (is) en 'moeten' of 'behoren' (ought) een nonprobleem is. Dit onderscheid was al door de filosoof David Hume geformuleerd, en later nog eens door G.E. Moore aangescherpt tot wat vandaag de dag de 'naturalistische drogreden' wordt genoemd, en die behelst dat je geen ethische conclusie kunt trekken gebaseerd op een natuurlijke stand van zaken.

Harris verwerpt het is/ought-onderscheid op basis van neurowetenschappelijk onderzoek. Hij beweert namelijk dat fMRI-studies laten zien dat wanneer mensen feitelijke claims en ethische claims waarderen, dat dan hun hersenen op precies dezelfde plekken oplichten. Harris trekt daaruit de conclusie dat de hersenen blijkbaar geen onderscheid maken tussen 'zijn' en 'behoren', en dat dit onderscheid derhalve als kunstmatig verworpen kan worden.
De tweede stelling die Harris verdedigt, is dat hij meent na eeuwenlang filosofisch gebabbel, eindelijk het juiste begrip van 'het goede' op het spoor te zijn. Voor Harris is namelijk het goede niets minder dan het welzijn van bewuste wezens. Harris geeft daarbij direct toe dat welzijn net zo moeilijk definieerbaar is als bijvoorbeeld gezondheid. Maar toch, artsen hebben geen enkel probleem met de vaagheid van het begrip 'gezondheid' en dus zouden ethici ook niet wakker moeten liggen van de vaagheid van het begrip 'welzijn'.
Voor Harris is de notie van het goede verbonden aan het idee van een 'moreel landschap', die een denkbeeldige ruimte is
van werkelijke en mogelijke uitkomsten, waarbij de toppen corresponderen met de hoogtepunten van menselijk welzijn en de dalen het diepst mogelijke leed weergeven. Verschillende manieren van denken en handelen – verschillende culturele praktijken, ethische codes, regeringsvormen enzovoort – laten zich vertalen in bewegingen door dit landschap heen, en dus in verschillende gradaties van menselijk welzijn (16)
De pieken in het landschap corresponderen met een hoog welzijn, de diepte van de dalen met pijn en leed. Aangezien Harris het onderscheid tussen feiten en waarden verwerpt, meent hij dat de pieken in het morele landschap corresponderen met feiten, dat wil zeggen met wijzen van denken en handelen die objectief beter zijn dan andere. Aangezien dit morele landschap dus over feitelijke standen van zaken gaat – dat is Harris’ derde stelling – is dit het terrein van de natuurwetenschappen, en dan met name van de neurowetenschappen. De natuurwetenschap kan ons zo helpen om erachter te komen wat we behoren te doen en behoren te willen. De ‘natuurwetenschap van de moraal’ zou het welzijn van bewuste wezens op het oog moeten hebben.

Rommelig
In de overige hoofdstukken bespreekt Harris nog de relatie tussen geloven en niet-geloven, het fenomeen godsdienst en de banale moraliteit die daar in zijn ogen bij hoort, en het idee van morele progressie waar Harris ondanks alles in gelooft. Veel van die hoofdstukken zijn duidelijk opgebouwd uit verschillende teksten die Harris blijkbaar nog had liggen en die hij tot een boek heeft samengebracht. Ze hebben weinig tot niets met de drie centrale stellingen uit de eerste twee hoofdstukken te maken en zorgen ervoor dat het boek rommelig en ongestructureerd aandoet.

Harris heeft een aantal controversiële stellingen op tafel gelegd. Iemand die ook maar een beetje filosofisch onderlegd is, zal echter direct concluderen dat dit boek niet overtuigt, mede door de weinig analytische aanpak. Harris’ stellingen vegen zo’n beetje alles wat de filosofiegeschiedenis heeft opgeleverd resoluut van tafel. En toch argumenteert Harris nauwelijks, maar stelt slechts retorische vragen. Het boek prikkelt, maar snijdt niet echt hout.

Ik kan hier niet op de filosofische finesses ingaan, maar op internet zijn genoeg filosofische weerleggingen van Harris’ stellingen te vinden, bijvoorbeeld in de
New York Review of Books, in de Wall Street Journal en de Guardian.
Uiteindelijk is dit een boek dat ik niemand kan aanraden om te gaan lezen – en al helemaal niet in de Nederlandse vertaling, die erg stroef en formeel is. Sommige termen zijn gewoon fout vertaald (enkele voorbeelden: interests wordt vertaald als 'interesses' in plaats van 'belangen'; Bruce Hoods idee van supersense wordt onzinnig vertaald als 'bovengevoel'). Het boek is er onleesbaar door geworden. Het Engelse origineel leest luchtiger en vloeiender.
Maar de doodsteek voor de Nederlandse vertaling is wel dat uitgeverij De Arbeiderspers wél de voetnoten heeft behouden, waarin afgekort naar allerlei literatuur wordt verwezen, maar zich verontschuldigt dat de lange bibliografie uit de Engelstalige editie niet kon worden overgenomen. Die beslissing vind ik onbegrijpelijk. Want wie dit boek dus echt wil bestuderen, zal dus het Engelse origineel moeten bemachtigen om te zien waar de verwijzingen op slaan. Iemand die dit boek dus echt wil bestuderen, doet er dan ook goed aan om de Nederlandse vertaling maar links te laten liggen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten