.

zondag 16 juli 2017

Avonturen van Sikke.
De Noormannen komen!
Jan van den Hoff
1
"Grootvader, vertel nog eens over Magnus." Sikke stootte de oude man aan, die al een tijd in het vuur had zitten staren. "Alstublieft ..... Luc heeft nog nooit van Magnus gehoord!" en Sikke wees op de jongen naast hem, die met open mond naar de grijsaard opkeek. Deze bewoog zijn hoofd alsof hij bepaalde gedachten van zich schudde. "Alstublieft? We zullen tot het einde luisteren." Hij stootte Luc stevig aan, die plechtig knikte. Het was even stil, van buiten klonk geblaf van honden en het gehinnik van paarden. Maar in de ruime hut was het stil. De enige andere aanwezige was een reusachtige wolfshond, die onder het bed lag te slapen.
De oude man stond op en liep kreunend naar de vuurplaats. "Mijn botten zijn versleten," zei hij tegen de jongens, "dat krijg je van al dat oorlog voeren. Teveel paardrijden en op de koude grond bivakkeren, die dingen doen je botten kraken." Hij boog voorzichtig voorover en pakte een drietal kommen. In elk liet hij een handje met kruiden vallen en goot er vervolgens heet water op. De lucht van kamille vulde de ruimte. Grootvader bleef even gebogen staan en schepte toen handig de kruiden uit de thee. Met een beweging, die jarenlange routine verraadde, gooide hij de inhoud op het vuur, waar de kruiden knetterend in een flits verdwenen. Sikke stond op en ging naast de oude man staan. "Ik breng de thee wel even." Zuchtend ging deze zitten en schikte omzichtig de kussens. Sikke zette de kom thee aan zijn voeten en ging naast Luc op een schapenvacht zitten, die van de houten stoel was afgegleden.
Aandachtig keken de jongens naar grootvader, die in zijn thee tuurde. Het hout in de vuurplaats siste en gaf amper rook. De geluiden buiten waren verstomd. Blijkbaar waren er nog laat gasten gearriveerd. Maar iedereen zat nu ofwel in het gemeenschapshuis de gasten uit te horen, of in een van de afzonderlijke hutten. Een enkele hut was op hoge palen gebouwd en maan……lagen ze dicht aaneen binnen een aarden omwalling versterkt met metershoge heggen. Deze stonden dicht opeengepakt binnen een aarden omwalling, die met metershoge en brede heggen werd beschermd.
De hut van opa lag aan de rand van het dorp en was gedeeltelijk in de wal uitgegraven. "Magnus…," daarbij schrokken de beide jongens op uit hun dagdromen, "Magnus was een groot legeraanvoerder en een dapper krijger. Maar bovenal was hij een groot Fries. Hij heeft de Friezen hun vrijheid teruggeven." Het gezicht van de oude man leek wel te stralen. In zijn gedachten was hij blijkbaar al de wondere wereld van Magnus binnengetreden. Luc keek zijn vriend vragend aan. Sikke legde zijn wijsvinger op zijn lippen en fluisterde: "Het begint zo." Hij kroop naar voren om voorzichtig wat hout op het vuur te leggen. Kleine vlammen lichtten op. Grootvader schudde opnieuw met zijn hoofd en schraapte zijn keel. "Eerst thee", zei hij en hij pakte voorzichtig de kom op en begon de thee naar binnen te slurpen. Opnieuw leek hij zijn eigen wereld binnen te treden, maar opeens begon hij, starend in het vuur, met heldere stem te spreken. "Magnus was een groot legeraanvoerder. De grootste, die er is geweest in deze tijden en misschien zal hij nooit overtroffen worden. Maar Magnus was ook een slaaf!"
Sikke schrok op. "Een slaaf, Magnus een slaaf? " De oude man knikte en vervolgde zijn verhaal. "Magnus was een slaaf..... maar ik was ook een slaaf!" Beide jongens keken hem stomverbaasd aan. Grootvader een slaaf? Hij was al jaren leider van de Raad van Oudsten en een invloedrijk man in het dorp en in de omgeving. Sikke begreep er niets van. "Alle Friezen waren slaven", voegde grootvader er ernstig aan toe. Nu begrepen Sikke en Luc het helemaal niet meer. Voordat de jongens vragen op de oude man af konden vuren, ging deze verder met zijn verhaal.
"Lang geleden zijn de Friezen weggetrokken uit het noorden. De bevolking nam toe, maar de andere stammen verbonden zich om de Friezen te verdrijven. Ondanks hun overmacht lukte het hen echter niet om de Friezen te onderwerpen. Maar de Raad van Oudsten zag in dat de stam deze strijd niet kon winnen en besloot te vertrekken en in het westen nieuw land te zoeken." Sikke knikte. Elke keer hoorde hij weer nieuwe dingen. Dit verhaal deed hem duizelen. De Friezen kwamen uit het noorden en hadden hier dus niet altijd gewoond. En de Friezen waren slaven geweest. Dat was helemaal onvoorstelbaar. De mannen in het dorp waren stuk voor stuk sterke krijgers, behendige ruiters en uitmuntende zeilers. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig dan aan de Oudsten en natuurlijk hun vrouw.
"De vrouwen en kinderen trokken in boten langs de kust. De weerbare mannen vormden een lange kolonne en trokken naar het westen. Elke groep heeft gevaren doorstaan en er zijn vele heldendaden verricht. Uiteindelijk was het een schip uit onze vloot, dat dit gebied ontdekte. Er waren strandwallen waarop dorpen konden worden gebouwd, er waren weilanden voor ons vee, er was wild en vis in overvloed en goed begaanbare vaarten en waterlopen, de zee was dichtbij en de kustgebieden waren amper bewoond!" Luc en Sikke hadden de zee nog nooit gezien, dat was een dag reizen vanaf het dorp. Sikke’s vader was de smid van het dorp en zag geen noodzaak te reizen. Luc’s vader handelde in zijden stoffen. Die had vast de zee gezien en misschien zelfs bevaren. Jaloers keek Sikke naar Luc. Hij zou binnenkort mee mogen met zijn vader en verre reizen maken. Sikke daarentegen moest zijn vader helpen in de smederij. "Vele, vele jaren hebben we hier in vrede geleefd. De stam groeide, maar iedereen vond voldoende land om op te wonen en te bewerken. Er woonden Friezen tot in België aan toe. " Sikke wist niet waar dit land lag, maar het klonk heel ver weg! "Waren de Friezen toen al slaven, opa? " De oude man schudde zijn hoofd. "Nee, de Friezen waren vrij en dapper. Andere stammen lieten ons met rust omdat ze woeste verhalen hadden gehoord over onze krijgers ... en die waren meestal waar. Maar we vochten nooit met grijsaards, vrouwen en kinderen. De Friezen wilden simpelweg met rust worden gelaten. Maar toen kwamen de legioenen uit Rome. Ze hadden bijkans de hele wereld veroverd en hadden nu hun oog op Friesland laten vallen." De oude man nam een slok thee om zijn keel te spoelen en wees op de kommen van het tweetal om ze aan te sporen hun thee te drinken en vervolgde zijn verhaal.
"Het is een lang verhaal. Ook de Romeinen lukte het niet echt om van de Friezen te winnen. Hun legeraanvoerders hadden groot ontzag voor de Friese strijders. Zoveel zelfs, dat ze de Friezen in hun legioenen toelieten. Friese soldaten hebben over de hele wereld voor Rome gestreden. En als ze terugkwamen, waren ze rijk. Op deze manier werd Friesland ook rijker en toen de Romeinen vertrokken, stortten de aasgieren zich op ons. Denen en Noormannen trokken in schepen langs de kust en overvielen onze dorpen. Ze doodden iedereen die ze te pakken konden krijgen, roofden vee en goed en staken vervolgens alles in brand." "Verschrikkelijk," zuchtte Luc, "ook de vrouwen en de kinderen?" "Iedereen." De oude man was even stil. "In Dorestad heb ik zo’n aanval meegemaakt. Het lukte ons maar net om er levend uit te komen. We moesten machteloos toezien hoe de hele stad in vlammen opging. Het zijn de Noormannen, maar ook de Denen en Saksers geweest, die slaven van ons hebben gemaakt. Ze vernederden de mannen door ze houten halsbanden te laten dragen en de opening van de hut was een lage deur op het noorden. De Fries moest dan elke keer buigen voor zijn meester." Luc en Sikke stonden versteld, Friese mannen met slavenhalsbanden! Sikke probeerde zich zijn vader voor te stellen met een slavenhalsband om. Hij zou hem met een ruk lostrekken en in het vuur smijten! Hij glimlachte trots bij deze gedachte. Grootvader hoestte omdat het vuur begon te roken. "Ik houd er voor vanavond mee op." De sfeer van verwachting die in de hut hing, werd ruw verbroken. De hond was ongemerkt onder het bed vandaan gekropen en lag nu aan de voeten van grootvader. Hij keek hen beiden aan. "Het is tijd om te gaan slapen. De fakkels worden gedoofd. Jullie moeten opschieten." Sikke en Luc protesteerden. "Opa, nog even, alstublieft? " Maar de oude man was onverbiddelijk. "Eruit jullie! Morgenavond zal ik de rest van het verhaal vertellen." "Loopt het verhaal goed af, opa? " "Dat hoor je morgen, Sikke", zei hij geheimzinnig. Maar Sikke zag de tinteling in zijn ogen, toen hij de huiden van de toegang omhoog hield. Sikke en Luc stapten de pikdonkere nacht in.
2.
Toen de toegang van grootvaders hut achter hen gesloten werd, pakten de jongens bijna automatisch elkaars hand. Het was aardedonker. Boven hen twinkelden duizenden sterren. Pas langzaam drongen de geluiden van de nacht tot hen door. Blaffende honden, het schuren van de boten tegen de aanlegsteiger, kwakende kikkers. Deze geluiden was het tweetal gewend, evenals het geluid van stemmen uit de hutten binnen de omheining en van het vee in de stallen, dat herkauwend de ochtend afwachtte. Hun ogen raakten langzamerhand aan het licht van de sterren gewend en ze konden de contouren van de hutten herkennen. Sikke en Luc probeerden de plassen te ontwijken en gingen op weg naar de smederij, waar de smid werkte en sliep met zijn gezin. Luc en zijn vader sliepen daar ook. Sikke’s thuis lag wat afgezonderd van de andere hutten. In het verleden was er wel eens brand uitgebroken en om te voorkomen dat de andere hutten en stallen zouden worden aangestoken, stond de smederij nu op veilige afstand.
In het midden van het dorp torende een houten gebouw nog boven de hutten uit. Het was gebouwd van brede eiken planken, die jaren geleden uit het zuiden waren aangevoerd. Het dak werd gevormd door geteerde planken, die in de vorm van drakenschubben waren uitgesneden. Om het huis liep een veranda en boven de hoofdingang staarden van achter een balustrade houten beelden van de voorvaderen naar beneden. De beelden droegen de kleren die ze ook tijdens hun leven hadden gedragen. Soms, op speciale dagen, haalden de stamoudsten de beelden naar beneden en droegen ze in een processie rond in het dorp. Dit was het gemeenschapshuis van het dorp en er brandde nog licht! Sikke kneep Luc in de arm en wees naar het huis. Buiten was het geluid van stemmen duidelijk te horen.
Sikke en Luc renden gebogen over het modderige plein en sprongen op de balustrade. De stemmen klonken nu nog luider. Sikke gluurde door het raam naar binnen, maar hij kon amper iets onderscheiden. Luc sprong naast hem omhoog. "Ik zie niets, Sikke til me op, dan zal ik vertellen wat er te zien is." Sikke keek zijn vriend aarzelend aan, maar knikte toen instemmend. "Klim maar op mijn rug. Ik zal je zo lang mogelijk proberen te dragen." Sikke bukte zich en Luc klom op zijn rug. Zwaaiend strekte Sikke zich en klemde de benen van Luc vast. "Au, voorzichtig, je trekt aan mijn haren!", fluisterde Sikke, "… en nu knijp je mijn keel dicht!"
Eindelijk stonden de jongens stil. Luc drukte zijn neus bijna naar binnen. "Er zijn vreemde mannen gearriveerd. Hun mantels zitten onder de modder. De oudste van hen voert het woord." Het was een tijdje stil. "Ga door! Ga door!", piepte Sikke, terwijl hij Luc's benen nog steviger vastklemde. Luc boog zijn hoofd en siste in zijn oor. "Het zijn mannen uit Mildum. Ze komen ons waarschuwen want de Noormannen komen eraan. Het zijn deze keer geen individuele schepen, maar hele vloten, die ons bedreigen ...." Meer kon Luc niet vertellen. Sikke struikelde over een achtergelaten emmer en wankelde achterwaarts. Luc kon niet meer springen, ook al liet Sikke zijn benen los. "Kijk uit!", schreeuwde Luc, maar het was al te laat. Sikke viel achterover en knalde tegen de planken muur. Hij gleed op de grond ... Luc lag geplet tegen de muur en kreunde: "Sikke laat me gaan. Ik krijg geen lucht." Sikke bromde wat en krabbelde overeind. Uit het gemeenschapshuis klonk het rumoer van vele opgewonden stemmen. Ook Luc krabbelde overeind en klopte zijn tuniek af. "De Noormannen, de Noormannen komen eraan!" Sikke knikte en ging op zijn tenen voor het raam staan. Door de troebele varkensblaas kon hij weinig zien en iedereen leek door elkaar te praten. Toen klonk er van nabij het haardvuur een donkere stem. "Vrienden, geachte gasten, laten we ons niet laten meedrijven door onze woede en onze emoties ...." Het werd stil in de rokerige ruimte. Bij het haardvuur stond een reusachtige gestalte met vlammend rood haar en een leren schort voor. Sikke glom bijkans van trots. Het was Wismund, de smid en hij was zijn vader. "Vrienden," begon de smid opnieuw, "laten we weer rust in onze gedachten brengen." Hij zweeg even, maar het was duidelijk dat hij ieders aandacht had. "De verhalen van onze gasten zijn afschuwelijk. De draak is weer los en opnieuw zal ons land in oorlog en plundering worden gedompeld." Hij keek om zich heen en wees een aantal mannen aan. "Jij Born, jij Garm en jij Onde hebben ouders en grootouders gekend, die onder het juk van de Denen en de Noormannen zijn doorgegaan." De mannen knikten. "Ieder van jullie," en zijn gespierde naakte armen zwaaiden in het rond, "heeft de verhalen gehoord over de wandaden die deze barbaren hebben bedreven." De aanwezigen gromden instemmend.
Luc trok aan de wollen tuniek van Sikke. "Kom we gaan. Zo direct worden we betrapt en dan zwaait er wat." Sikke aarzelde en wierp nog een blik naar binnen. Zijn adem stokte in zijn keel. Achter de banken, in een donkere hoek van het huis, zat zijn zus Inge. Ze luisterde naar het overleg van de mannen. Inge leek te voelen, dat ze bekeken werd. Ze keek naar het raam en toen ze Sikke herkende stak ze vlug haar tong uit. "Kom Sikke." "Ja, ja. Weet je wie ik binnen zag? Inge, mijn zus. Ze zit daar doodleuk mee te luisteren!" Luc knikte, ofschoon hij de ernst van deze overtreding niet zag. Inge had hij nu een aantal malen gezien en hij was heimelijk een beetje verliefd op haar.
De twee jongens stapten van de balustrade. De regen kwam weer met bakken neer. "Die kant op," riep Sikke en hij wees naar een flakkerend licht in de verte, "Moeder heeft een toorts aangestoken." En zonder verder acht te slaan op de regen en de plassen renden ze naar de smederij.


3


Inge luisterde hoe haar vader de bijeenkomst weer tot rust bracht. Zij bewonderde de manier waarop hij de aanwezigen het gevoel gaf, dat de oplossing voor de problemen al op de drempel lag. De problemen leken groot genoeg. Deense en Noorse verkenners hadden de kusten afgeschuimd en waren soms diep in het binnenland doorgedrongen. Een bende was in Westergo vastgelopen. Het was uitgelopen op een bitter gevecht, waarin geen kwartier werd prijsgegeven. Slechts een van hen was levend gevangengenomen. Uit zijn verhaal maakten de ondervragers op, dat in het noorden grote aantallen drakenschepen werden gebouwd; de ijzerovens loeiden dag en nacht, terwijl de soldaten oefenden om met een paard uit een schip te springen. Een grote aanval was op komst.
Ze kon het amper bevatten. Dertien jaar geleden was ze geboren en ze had slechts rust en vrede gekend. Een weggelopen koe, dat was de grootste onrust die ze kende. En dan nu: de Noormannen. Vechtersbazen die uitsluitend uit waren op moorden, plunderen en brandschatten. Hun schepen keerden terug naar het noorden, beladen met goud en zilver, prachtige stoffen en de mooiste maagden van het land. In gedachten zag ze zich al staan. Op een drakenschip met zijn trotse boeg gericht naar het noorden, en Friesland dat achter de horizon verdween.
Een windvlaag deed Inge bijna omtuimelen en ze stootte met haar schouder tegen de verschansing. Een grote hand lag op haar schouder. "Zo, hier ben je! Wakker worden jij! Je had allang in je bed moeten liggen... " Ze krabbelde overeind en wreef de slaap uit haar ogen. Haar vader torende boven haar uit. Het gemeenschapshuis was verlaten en het vuur gedoofd. Inge kwam overeind en wankelde. Haar vader tilde haar op alsof ze een veertje was. Haar hoofd met de lange blonde vlechten zakte tegen zijn schouder en ze sliep rustig verder.
Wismund beende met grote passen naar huis. Al die verhalen over de Noormannen hadden zelfs hem ongerust gemaakt. Toen hij van de vergadering naar de smederij liep, zag hij zijn vrouw Hilga in de deuropening staan. Ze liep op hem af en riep: "Inge is nog niet thuis! Ze had allang hier moeten zijn!" Wismund schrok. Normaliter had hij zich niet ongerust gemaakt. Er waren rond het dorp geen gevaren, geen roofdieren en ze kon zwemmen als een vis. Zonder een woord te zeggen had hij zich omgedraaid en beende naar het plein. Hij had zo'n vermoeden waar hij Inge kon vinden. Inge was intelligent en nieuwsgierig. Maar haar gedrag was soms te vrijpostig, niet gepast voor een meisje, zoals sommige buren het noemden. Heimelijk was Wismund trots op haar en ook haar moeder was blij met de hulp die ze bood.
Toen Wismund met Inge in zijn armen de kleden in de deuropening openduwde, stond haar moeder onmiddellijk op en sloeg haar handen voor het gezicht. "Gelukkig," zuchtte ze. Haar man liep door naar de slaapbritsen van de kinderen. Voorzichtig legde hij Inge neer en dekte haar toe. "Slaap lekker," fluisterde hij en hij kuste haar zacht op het voorhoofd.
Hilga had weer plaatsgenomen bij het vuur en bereidde de avondthee. Ze voelde de gespannen uitstraling van haar man en voegde nog wat kruiden toe. Zwijgend dronken ze hun thee. De schaduwen van tanende vlammen van het houtvuur vormden bizarre patronen op de lemen muur. Toen ze bijna gedoofd waren, keek Wismund zijn vrouw ernstig aan. "Hilga, de dagen van rust en vrede zijn voorbij. We moeten ons voorbereiden op oorlog. De Noormannen zwermen weer langs de kust." Zijn gezicht werd zacht en hij pakte haar hand. Hilga knikte en zei: "We slaan ons er wel doorheen." Hilga keek verbaasd, toen ze haar man zag grinniken. "Vrouw, laten we maar gaan slapen. Het is al bijna licht."


4
Sikke was vroeg wakker die ochtend. Slaapdronken keek hij om zich heen. Toen was hij opeens klaarwakker. De Noormannen komen! Hij probeerde Luc wakker te schudden, maar deze weerde hem af en sliep snurkend verder. Sikke ging overeind zitten en zocht op de tast zijn kleren bij elkaar. Zijn moeder scharrelde rond bij de vuurplaats en stookte vakkundig het vuur op. Ze plaatste een kan in de warme as om het water warm te houden. Toen begon ze met de ochtendpap voor haar familie en de twee gasten. Gelukkig had ze nog een flinke pot met honing. Wismund had die geruild met handelaren uit het zuiden, die in de vorige zomer hun dorp hadden bezocht.
Sikke had geen weet van dit alles. Op de rand van de brits trok hij zijn kleren aan en dacht aan zijn droom, waarin hij de Noormannen met een reusachtig zwaard had verdreven en het dorp had gered. Zijn moeder Hilga had zijn bewegingen gehoord en gebaarde hem geruisloos naar het vuur. Ze wees naar een grote, onbewerkte kan. "Sikke, ik heb water nodig voor de kruidenthee." Hij schraapte zijn keel, maar zijn moeder stond niet toe dat hij tegensputterde. "Ga maar gauw en kom direct terug. De gasten kunnen elk moment wakker worden." Hilga duwde hem de kan in handen en hield de kleden van de toegang voor hem open. Zij kroelde door zijn woeste haardos en zei: "Niet treuzelen. Kom voor de verandering eens direct naar huis!" Sikke knikte slechts en stapte naar buiten.
De zon reikte al over de horizon en Sikke knipperde met zijn ogen om ze te laten wennen aan het felle licht. Nu hij hier een keer stond, genoot hij van de frisse lucht, die hij inademde. Buiten het dorp kwam de natuur tot leven. Vluchten schreeuwende meeuwen vlogen richting zee. Sikke keek ze na en zei hardop: "Er komt een dag, dat ik ook naar het noorden zal trekken en de zee zal zien."
Grootvader had hem veel over de zee verteld. Over haar schoonheid en haar woeste kracht. Over de schepen, die de stormen bedwongen en naar verre landen voeren. Grote schepen, schepen met roeiers. Veel groter dan de schepen, die zijn geboortedorp Nywaldum aandeden. Dat waren meestal logge, platboomde troggen, zoals grootvader zei, waarmee de schipper en zijn maat over de meren, sloten en vaarten ploeterden. Ook nu lagen er drie in het kleine haventje, zag Sikke, terwijl hij naar de rivier liep. Op de boten brandden kleine vuurtjes, waarop de bemanning zijn ontbijt klaarmaakte.
Hij beklom de aarden omwalling en liep een stuk stroomopwaarts. Sikke daalde voorzichtig af naar de waterkant en boog zich voorover om de kan vullen. Gehurkt keek hij om zich heen. De mist hing boven het water en de daken van het dorp staken boven de omwalling uit. Wolken rook kronkelden uit de daken. Sikke hoorde het rumoer van de koeien, die naar de weiden werden gedreven en het gekraai van hanen die de zon begroetten. Boven alles uit torende een kolossale eik, waarvan de bladeren hun schaduw wierpen op het open middenterrein. Voorzichtig tilde Sikke de kan omhoog. Het zou niet de eerste keer zijn, dat de zware kan uit iemands handen glipte. Sikke zette de volle kan op zijn heup en hield hem met beide armen vast. Hinkend volgde hij het pad terug. De mist boven het water was verdwenen. Het beloofde een zonnige dag te worden.
Inge zat met rode wangen in de hoek bij het vuur. Die heeft een standje gehad!, dacht Sikke goedkeurend, terwijl hij de waterkan aan zijn moeder gaf. Luc en hij waren er goed vanaf gekomen gisteravond en ze waren ongezien binnengekomen. Toen Hilga hun brits inspecteerde, lagen Sikke en Luc al te slapen.
Luc struikelde het woongedeelte binnen en kwam bijna op de kommen met pap terecht. Zijn vader Otho kon hem nog maar net tegenhouden. "Hij heeft zijn ogen amper open", zei de koopman verontschuldigend. Wismund glimlachte slechts. Langzaam werd het stil. Iedereen sloot even de ogen om de aarde te danken voor het voedsel dat het voortbracht en de handen te zegenen die het voedsel hadden bereid. Moeder reikte vervolgens de kommen uit en na een paar minuten zat iedereen van de dampende pap te genieten. Wismund slaakte een diepe zucht, terwijl hij een restant pap uit zijn snor wreef.
Hij knikte iedereen toe en noemde hun namen. "Hilga, Sikke en Inge, wij moeten een aantal dagen weg. Otho en ik moeten op reis naar het zuiden. We reizen met zijn schip, maar we nemen paarden mee." Hier zweeg hij even. Otho nam het woord. "Dat betekent Luc, dat jij hier moet blijven. De reis is veel te gevaarlijk voor kinderen." Wismund voegde hier nog aan toe dat ze die middag al vertrokken. Hilga stond kordaat op. "Dan moeten we beginnen te pakken. De kinderen gaan zolang naar buiten. Hier lopen ze toch maar in de weg."
Inge, Luc en Sikke slenterden over de aarden omwalling. Het dorp was nu een en al activiteit. Toch was de sfeer veranderd. Tot dan was het een speelse lente geweest, maar nu droegen de mannen dolken en messen in hun gordel en spelende kinderen leken hen nu alleen maar te hinderen. Ook de vrouwen in het dorp waren kortaf en snauwden voortdurend bevelen.
"Kijk, daar zijn Otho en vader. Ze sjouwen spullen naar de boot", riep Inge en ze wees naar de aanlegsteiger in het haventje. Ze stond op. "Kom, we gaan erheen. " Ze zette het op een Iopen. Luc en Sikke stonden zo snel mogelijk op en renden achter haar aan. "Voorzichtig jullie," riep Wismund lachend al van verre, "jullie rennen nog het water in." Luc won de eindsprint. Vlak voor zijn vader hield hij in. Ook Lotho droeg een dolk en Wismunds bijl lag al in de boot. "Zullen jullie je gedragen als ik weg ben. Moeder kan jullie steun nu goed gebruiken." Het drietal keek wat beteuterd voor zich uit. Tot dat moment was alles nog spel geweest, maar nu werd het ernst. "We zullen U niet teleurstellen", zei Sikke plechtig, terwijl Inge en Luc knikten. Wismund wierp nog een laatste blik op het dorp. Hij hoopte vurig dat hij het weer ongeschonden aan zou treffen. "We moeten gaan", zei Wismund tegen Luc's vader, die zijn zoon omarmde. Lotho knikte en gaf zijn zoon een bemoedigende klop op de schouder. "Ook ik wil trots op je zijn, Luc. Besef dat je hier te gast bent." Lotho keek Luc met grote donkere ogen aan. "Natuurlijk vader", mompelde Luc. Hij draaide zich weg van zijn vader om te verbergen dat hij tranen in zijn ogen had. Toen hij deze met zijn hand gedroogd had, draaide hij zich om. Zijn vader en de smid waren in de boot geklommen. Sikke maakte het touw los en gooide het binnenboord. Peddelend verdwenen hun vaders even later om een bocht in de rivier.


5 ?
6


Sikke kon die avond de slaap niet vatten. Overal om zich heen hoorde hij de ademhaling van zijn huisgenoten. Ver buiten het dorp jankte een moeraswolf naar de sterren. Hij draaide zich voor de zoveelste maal om. Het stro op de brits prikte in zijn wang. Steeds opnieuw trok het afscheid van die middag aan zijn oog voorbij. Zijn vader haalde daarbij krachtig de peddel door het water, nadat Lotho met een lange stok de boot van de steiger had afgeduwd. Ze maakten snelheid en in hoog tempo verdwenen ze uit het zicht. Zonder om te kijken hield Sikke’s vader, vlak voordat ze uit het zicht verdwenen, zijn arm omhoog. Zag hij vaders gouden ring schitteren in de zon?
Ze waren langzaam terug naar huis gegaan. Geen van drieën had een woord gesproken. Daarna hadden ze rusteloos in de smederij rondgehangen. Het vuur in de werkplaats was gedoofd. Vaders werktuigen lagen op de werkbank. Alsof hij elk moment binnen kon komen om met de blaasbalg het vuur op te stoken. De roep van de wolf werd in het noorden beantwoord. De honden in het dorp zwegen, alleen Syt, grootvaders wolfshond, huilde in een reactie op zijn verre verwanten.
Sikke draaide zich opnieuw om. In het oosten begon het al licht te worden. De eerste haan zou zich spoedig melden en hij had nog geen oog dichtgedaan. Opeens lag hij met zijn hoofd tegen iets hards. Geschrokken ging hij overeind zitten. Luc protesteerde en trok de dekens naar zich toe. Op de tast doorzocht Sikke zijn bed. Bij het hoofdeinde vond hij een pakje. Verpakt in leer, het was met hennepvezels dichtgetrokken. Hij wist zeker, dat dit pakje voor hem bedoeld was. Maar hoe kreeg hij het open? Sikke durfde nog niet op te staan. Het leven in het woongedeelte begon pas als moeder het vuur had opgestookt. Maar zij sliep nog, alleen in het grote bed, dat door de timmerman van het dorp in elkaar was gezet. In het hoofdeinde waren twee adelaars uitgesneden, die elkaar bij de klauwen vasthielden. Bij het licht van de vuurplaats en de olielampen leken ze door de lucht te wentelen.
Sikke betastte het pakje. Het was zo'n twintig centimeter lang, hard en recht. Zonder veel geluid te maken probeerde hij het ruwe touw te verbreken. Maar wat hij ook probeerde, er was geen beweging in het touw te krijgen.
"Sikke, wakker worden!" Hilga had hem geroepen. Hij was dus weer in slaap gevallen. Iedereen zat blijkbaar op hem te wachten. Hij krabbelde overeind, toen hij opeens merkte, dat hij nog het pakje in zijn hand had. "Verdorie, wat moet ik daar nu mee", dacht Sikke. "Ik kan het pakje moeilijk aan tafel openmaken. Dan zit iedereen te kijken." Hij schoof het onder het hoofdeinde en liep snel naar de vuurplaats en het ontbijt. Toen hij langzaam zijn pap at, zag Sikke dat moeder een beeld bij het vuur had geplaatst. Sikke herkende het. Het was een Yan, een beschermer van reizigers. Het beeld was een ruw uitgehakte mannenfiguur met twee hoofden, die links en rechts keken. Zo zorgde de Yan voor een behouden heen- en terugreis. Moeder plaatste dit beeld altijd bij de vuurplaats als haar man langere tijd afwezig was. Opeens drong het tot Sikke door, dat vader wel eens heel lang weg kon blijven. Na het ontbijt trok Sikke Luc naar buiten. "Kom mee!", fluisterde hij, "Ik moet je wat laten zien." Voordat Luc iets kon zeggen, draaide Sikke zich om en liep naar het haventje. Luc holde achter hem aan, maar haalde hem pas bij de wal in. Sikke rende naar boven. Luc bleef even staan. Hij was gewend te leven op een schip en al dat geren en geklim waren hem soms te veel. Toen hij eindelijk boven was, was Sikke alweer verdwenen. Luc volgde het smalle pad, dat in een elzenbosje verdween. Snaterend vloog een koppel eenden over zijn hoofd. Na een paar meter werd het pad breder en goed begaanbaar. Duizenden voetstappen hadden een duidelijk spoor achtergelaten. Het pad begon omhoog te lopen. Luc mopperde binnensmonds, dat er weer zo'n vermoeiende klim zou volgen. Gebogen sjokte hij over de onregelmatig gevormde treden. Opeens stond hij op een open plek. Een groot grasveld vol voorjaarsbloemen strekte zich rond hem uit. In het midden van deze zee van kleuren stond een vijftal kolossale menhirs. Luc kende deze stenen bouwwerken. In zijn geboortedorp stonden ook stenen. Maar die waren bij lange na niet zo groot als deze reuzen. Elk van de stenen rees wel drie meter boven de grond uit. Terwijl Luc dichterbij kwam, zag hij dat hier vroeger meer stenen hadden gestaan. Her en der lagen omgevallen kolossale menhirs. Eén ervan was zelfs in drie stukken gebroken. Op een van die stukken zat Sikke, met een pakje in zijn hand.
Sikke keek Luc een beetje spottend aan, toen deze puffend aan kwam lopen, maar hij zei niets. Hij gebaarde dat Luc naast hem moest komen zitten. Zijn vriend plofte naast hem neer. Fluisterend zei hij tegen Sikke: "Waar zijn we hier?" Gek, Sikke was onder de indruk van de uitstraling van deze plek. Hij kwam hier graag. Overdag waren de heuvel en het heiligdom verlaten. "Dit is de Moedertempel. Het was het belangrijkste heiligdom van de Friezen en het is heel oud." Luc keek met nog meer ontzag in het rond. "Het verhaal gaat," vervolgde Sikke, "dat Magnus vanaf hier met zijn leger naar Rome is vertrokken." Luc kon het zich bijna niet voorstellen. Duizenden gewapende ruiters, karren met proviand en de honderden mensen die de legertros vormden. Grootvader had verteld, dat er zelfs vrouwen met het leger optrokken.
Luc floot vol ontzag tussen zijn tanden. "Zoiets heb ik nog nooit gezien." Sikke wees op een aantal heuvels aan de rand van het bos. "Daar zijn de getrouwen van Magnus begraven. Tenminste, die teruggekomen zijn. Het graf van Magnus zelf is onbekend." Hij zweeg even. "Ook grootvader zal daar worden begraven ... samen met Syt." Opeens herinnerde Sikke zich het pakje in zijn handen. Zonder een woord te zeggen gaf hij het pakje aan Luc, die het van alle kanten bekeek. Hij woog het even op zijn hand. "Het is in ieder geval geen gouden staaf." Luc stond met het pakje in zijn hand en keek zijn vriend aan. "Zal ik hem openmaken?" Sikke knikte en Luc greep in zijn hemd en haalde een mes tevoorschijn. Handig sneed hij de hennepvezels door en gaf het pakje toen aan zijn vriend. Sikke's adem stokte toen hij het soepele leer opensloeg. In zijn hand lag een prachtig mes. Het leren lemmet was versierd met een gebrande tekening van een adelaar. "Dit mes heb ik van mijn vader gekregen. Ik kan zien dat hij het zelf gemaakt heeft." Het metaal schitterde in de zon en Sikke stak het weg. Luc kon zien dat Sikke diep onder de indruk was. "Jij een mes en ik een mes. Daar komt geen Noorman langs." En hij sloeg Sikke op de schouder. Die reageerde amper. Hij ging overeind staan en keek over de vlakke velden van wuivend riet en kromme wilgen. Alles leek rustig, er waren geen drakenschepen te zien. "Kom, " zei Sikke en hij sprong van de steenklomp, "we gaan naar huis, misschien dat we mijn moeder met iets kunnen helpen." En weg was hij en in een paar tellen verdween hij in het bos. "Waarom altijd die haast", pufte Luc. Hij liet zich naar beneden glijden en sjokte achter Sikke aan, de heuvel af.


7


Ook Inge had een pakketje in haar bed gevonden en ook zij besloot om het voorlopig daar te laten liggen. Na het ontbijt hielp ze moeder met het schoonschuren van de kommen. Beiden voelden zich onwennig. Ze misten de geluiden uit de smederij, de piepende blaasbalg en het gehamer op het weerbarstige metaal. Wismunds producten waren veel gevraagd en zijn klingen beroemd. Er werden verhalen verteld over zijn vader Algard. Die zou de wapenrusting en het zwaard van Magnus hebben gesmeed! Inge had bij grootvader al vele wonderbaarlijke verhalen aangehoord. Soms samen met Sikke, soms alleen. Dan lag ze lui op haar buik voor het vuur, haar arm om Syt geklemd.
Zwijgend werden alle huishoudelijke taken afgewerkt en hadden ze de maaltijd voor die avond voorbereid. Inge liep naar haar slaapplaats en schoot in haar buitenkleren. Ondertussen moffelde ze het pakje in haar onderhemd. Ze stond even stil bij de deuropening en keek naar de vuurplaats. Haar moeder stond bij de vuurplaats en strooide graan over het beeld van de Yan.
Buiten haalde ze diep adem. Frisse lucht vulde haar longen en ze beende doelbewust door het dorp en iedereen zou denken dat ze een taak had en ze werd niet aangeroepen om ergens te helpen. Ze negeerde zelfs de roep van haar vriendin Alis, die voor haar moeders hut op een boomstam zat en haar jongste zusje te eten gaf. Naast grootvaders hut Ze beklom ze de omwalling. Ze was op weg naar een van haar favoriete plekjes en volgde enige tijd de waterkant.
Aangekomen bij een kolossale wilg keek ze om zich heen. Er was niemand te zien. Snel pakte Inge een afhangende tak, klauterde omhoog en was in mum van tijd verdwenen.
Net op tijd. Twee mannen verschenen tussen het riet. Vissers. Ze droegen de vangst van die dag, geregen aan stokken, tussen zich in. Inge zat stokstijf tussen de takken, maar de beide vissers wandelden zonder argwaan onder haar door. Inge liet zich in de natuurlijke kuil zakken, die tussen de takken was ontstaan. Daar kon ze zich voor de wereld verstoppen en droomde, terwijl ze door de takken en het gebladerte naar de zon keek, over verre, vreemde landen.
Inge haalde het pakje tevoorschijn. Ze betastte het voorzichtig, toen begon ze op de hennepvezels te kauwen. Al gauw werden ze zacht en kon ze de vezels met haar sterke gebit kapotscheuren. Er gleed iets uit de verpakking en het plofte in haar schoot. Ze durfde amper te geloven wat het was! Het was een mes, opgeborgen in een glanzend leren houder. Ze herkende de adelaar. Een teken van haar vader. Bijna kwamen er tranen in haar ogen, maar ze schudde haar vlechten en slikte de tranen weg. Messen werden niet door vrouwen gedragen. Dat maakte deze gift van haar vader zo bijzonder. Maar het was ook een waarschuwing voor de donkere tijden die voor hen lagen. Inge probeerde het mes uit op de boom. Ze sneed met gemak diepe kerven in de boom maar hield er al snel mee op. Wilgen bezaten magische krachten en lokten reizigers met dwaallichten het moeras in.
Opeens voelde ze zich hier niet meer veilig. Een koude windvlaag deed haar huiveren. Ze schikte haar kleding en verborg het mes. Zorgvuldig spiedde ze de omgeving af en klom ongezien uit de boom.


8


Wismund gebaarde naar Lotho dat hij met peddelen moest ophouden. Geluidloos gleed hun boot over het spiegelgladde water. De smid wees op een vlucht eenden, die blijkbaar was opgeschrikt. Al een halve dag waren ze bezig een ondiep meer te doorkruisen. Het reizen werd bemoeilijkt door manshoog riet en afgestorven waterplanten. Ze werden steeds meer naar het westen gedwongen en de zon zakte snel. Wismund wilde wel eens een nacht op het land slapen, maar deze wens leek nu in rook op te gaan. Opnieuw vlogen tientallen eenden en ganzen op. In de verte deinde een pikzwarte drakenkop hoog boven het riet. "Noormannen!", fluisterde Wismund en hij minderde abrupt vaart. Ze kwamen stil te liggen tussen een groep wilgen. Toen ze de bladeren opzij schoven, keken ze uit op een brede rivierarm. Op zo'n honderd vadem afstand waren de zandbanken op de andere oever zichtbaar. Lotho had het vuur in het achtergedeelte van het bootje al gedoofd. Gelukkig hadden ze die dag met gestreken mast gekoerst. Zo niet, dan was de kans groot geweest dat de uitkijk op de voorplecht van het vikingschip hen had ontdekt.
Het schip lag laag op de golven. Blijkbaar had hun plundertocht veel buit opgeleverd. De drakenboot voerde een bloedrood zeil, versierd met een starend oog. Een twintigtal riemen doorsneden het kalme water. Wismund hoorde de trommel, die het tempo aangaf. Het gezang van de roeiers werd allengs luider.
Toen het schip hen op een honderdtal meters genaderd was, werden aan boord bevelen geschreeuwd. Langzaam wendde de drakenboot de steven en gleed op de zandbanken af. De riemen werden ingetrokken en de bodem schuurde over het zandstrand. Vliegensvlug sprongen een aantal mannen op het zand en trokken met dikke touwen het schip verder op het strand. Een andere groep plaatste stutten onder de boot, zodat het trots overeind stond. Het uitgesneden drakenhoofd aan de voorzijde staarde dreigend over het vlakke land. Lotho tikte Wismund op de schouder en wees op iets achter het vikingschip. "Het lijkt wel een kano. Ze slepen het achter het schip aan!", fluisterde Lotho. De uitgeholde boomstam was een tiental meters van het strand in de rivier tot stilstand gekomen. In de simpele boot onderscheidde Lotho drie mannen. Ze lagen onderuit gezakt tegen elkaar en bewogen niet. "Gevangenen", zei Wismund zacht. Lotho knikte, "Arme stakkers."
De Noormannen vermaakten zich ondertussen met het lukraak schieten van pijlen naar de weerloze gevangenen, tot een luid gebrul uit het schip daar een eind aan maakte. Teleurgesteld liep de bemanning naar de vuren, maar ze begonnen luid te juichen toen ze een ton wijn zagen staan. Koeienhoorns werden gevuld en al snel dreef een hees gezang op de wind naar de andere oever.
"We moeten hier weg," zei Lotho, "de paarden beginnen onrustig te worden en geluid draagt ver over water." Wismund aarzelde en keek Lotho doordringend aan toen hij zei: "Ik wil vannacht proberen de gevangenen te bevrijden ... " Wismund boog zich naar Lotho en begon zacht te praten.


9


Hilga wiste zich het zweet van het voorhoofd maar ze keek tevreden. Voor haar op de grond stonden vier vrijwel identieke rugzakken. Ze had de vorige nacht tot laat doorgewerkt. In elke rugzak zaten de meest noodzakelijke dingen, mochten ze Nywaldum halsoverkop moeten verlaten. Ze bevatten gedroogd, gezouten vlees, gedroogde vruchten en een aantal broden die, mits goed ingepakt, wekenlang goed bleven. In de rugzak die voor Sikke bestemd was zat een tondeldoos en visgerei. Vaders boemerang stak er bovenuit. Wie weet kon hij daarmee een paar eenden uit de lucht halen. Gelukkig werd het al snel zomer, zodat Hilga niet aan winterkleding hoefde te denken. Ze sloot de inhoud af met een wollen deken. Ze woog de rugzakken in haar handen. Ze leken haar niet al te zwaar en daar kwam bij dat de inhoud, mocht het onverhoopt zover komen, snel zou slinken. Op het laatste moment had ze onder in de rugzakken nog een gouden Romeinse munt gelegd. "Voor noodgevallen", bedacht ze en ze voelde de tranen achter haar ogen prikken. Ze veegde haar hoofd en haar bezwete bovenlijf met een doek af en wierp die in een brede rieten mand. Van haar slaapplaats griste ze een bovenkleed en schoot het behendig aan. Ondanks haar vijfendertig jaar was ze nog in prima conditie. Ze zag er dan ook niet tegenop om naar de moerassen te vluchten of om een platgebrand dorp weer gezamenlijk op te bouwen. Daar was de gemeenschap aan gewend en door gehard. Ze zag op tegen de lege plekken, die in hun rijen zouden ontstaan; de verweesde kinderen en de zeurende pijnen die dat gaf in de generaties die nog gingen komen. Ze sloeg de dekens in de deuropening opzij en stapte naar buiten. Ze bond de kleden aan een jonge eik, die naast de deuropening stond. Het jonge blad perste zich naar buiten uit de takken, de zon tegemoet. Hilga genoot van dit jaargetijde en de weelde die Moeder Aarde dan liet zien. De smederij was, net als de woning van grootvader, iets hoger op de omwalling gelegen. Van onder de boom overzag ze het dorp, dat als een grote kastanje aan haar voeten lag. Het marktplein was verlaten, op een paar spelende kinderen na. Een drietal jongens probeerde een hond te vangen, die zich jankend uit de voeten maakte. Op de balustrade zat een groep oudere mannen de voorvallen in het dorp te bespreken.
Niets wees op enig gevaar of dreiging. Of het moest de afwezigheid van volwassen mannen zijn. Behalve Wismund en Lotho waren er nog meer dorpelingen in alle windrichtingen vertrokken. De haven was praktisch leeg en het scheepsverkeer tussen de Friese dorpen was tot stilstand gekomen. Vanuit het dorp klonk een geschreeuwde groet. Hilga keek op en lachend stond ze op. “Kress! Dat is een tijd geleden, welkom!" De grote donkerharige vrouw schuifelde de helling op. In een doek om haar borst droeg Kress een zuigeling van een maand of twee. 'Ga zitten," lachte Hilga, "dat is een verrassing!" en ze wees op een vlak geschaafde boomstam bij de deuropening. "Kom, ik pak een paar vachten." Hilga wilde al naar binnen gaan, maar Kress hield haar tegen. "De bevalling heeft me niet tot een oude vrouw gemaakt, Hilga. Dat moet jij toch weten. Voorzichtig nam ze plaats en zuchtte even diep. Hilga keek ontroerd naar de kleine baby. De aanblik van het kind riep pijnlijke herinneringen op. Na de voorspoedige geboortes van Sikke en Inge had ze de anderen verloren. Het was een zware bevalling geweest, had ze gehoord. Toen het dag werd, was het eindelijk duidelijk geworden, dat moeder en kind in leven zouden blijven. Het had de hele nacht geduurd voordat de genezeres de bloedingen had weten te stelpen. "Ik ben eindelijk op de been," Kress leek de gedachten van Hilga te raden. Ze trok de deken die om de baby zat naar beneden. Hilga kon het kind nu beter zien. Uit een verfrommeld gezichtje keken haar twee donkere ogen aandachtig aan om vervolgens een geweldige boer te laten. Kress tilde het kind lachend op en klopte het op de rug. "Hoe gaat het heten?", vroeg Hilga nieuwsgierig. Kress kreeg een kleur en keek schichtig om zich heen. "Je mag het niet verder vertellen," fluisterde ze, "maar ik wil het kind Johannis noemen." "Johannis?", riep Hilga. "Ssst!" Kress schrok van de kracht van Hilga's stem. "Ik heb jaren geleden een verhaal gehoord, verteld door een rondreizende monnik. Hij vertelde dat Johannis de eerste was die de verlosser van de wereld herkende. Toen heb ik besloten mijn eerste kind Johannis te noemen. Maar Hilgar zegt dat het een christelijke naam is en christenen zijn onze vijanden." Hilga sloeg haar arm om Kress heen en zei: "We hebben vijanden, maar dat zijn niet de christenen." Maar ook deze woorden waren niet in staat haar tranen te verdrijven.


10


Wismund liet zijn naakte lichaam in het water zakken. Hij rilde, het water had nog niet zo lang geleden ijs gedragen en die kou was nog niet verdwenen. Hij klemde zijn mes tussen zijn tanden en dook onder. Wismund zwom door tot zijn longen bijna barstten. Langzaam kwam hij aan het oppervlak. Hij was de kano tot op zo'n vijftig meter genaderd. Op het strand was de rust weergekeerd. De vuren brandden laag en iedereen leek te slapen. Alleen op het donkere schip brandde een olielamp. Wismund haalde een aantal malen diep adem en dook onder. Op een vijftal meters van de boot kwam hij boven. De gevangenen leken te slapen en ook op het strand was alles rustig. Het licht in het schip was gedoofd. Wismund zwom langzaam naar de kano toe en pakte het mes in zijn handen. De boot was met twee touwen vastgezet. Maar zijn mes had geen enkel probleem met de touwen en al snel dreef de kano vrij op het water.
Het tweede deel van het plan had zo eenvoudig geleken, maar het kostte Wismund al zijn kracht om de kano naar de overzijde te duwen. De stroming was veel sterker dan hij had gedacht. Uiteindelijk lukte het met behulp van Lotho om de kano de inham in te loodsen. Toen ze de kano eindelijk tegen hun eigen schip stootte, werden de gevangenen wakker. Veel geluid kon het drietal echter niet maken, want alle drie waren ze gekneveld.
Met een eenvoudige beweging sneed Lotho de banden door, terwijl Wismund ze een kom water gaf. De mannen begonnen hun benen en armen te masseren. Blijkbaar hadden ze dagenlang geboeid in de boot gelegen.
Het drietal bestond uit twee oudere mannen en een ongeveer zestienjarige jongen, die op de achtergrond bleef. De oudste vreemdeling drukte de handen van Lotho en Wismund. "We moeten vertrekken, zolang het nog donker is", fluisterde Lotho. De vreemdelingen leken hem te begrijpen, want ze knikten alle drie. De oudste wees op de kano en maakte duidelijk dat dit hun eigen boot was. Hierin waren ze door de Noormannen gevangen genomen. Hun bagage lag zelfs nog in de kano. Alleen de riemen waren verdwenen. Gelukkig had Lotho nog een aantal planken liggen, die voor dit noodgeval goed voldeden. De vreemdelingen namen opnieuw plaats in de kano. Lotho gaf aan dat zij zijn boot moesten blijven volgen. Zonder veel kabaal te maken, verdwenen de beide vaartuigen in de nacht. Ze hadden nog maar weinig tijd om zover mogelijk bij de Noormannen vandaan te komen, voordat ze het verdwijnen van de kano zouden ontdekken. "Wat zullen ze woedend zijn," bedacht Wismund, "en ze hebben geen flauw idee waar ze moeten zoeken." Gelukkig was het een heldere nacht en Lotho koerste op de sterren. Na een uur of drie lieten ze het rietland achter zich. Voor hen lag een meer dat ze kenden. Ze leken in veiligheid. Wismund en Lotho dobberden op de plas. Van de kano was nog niets te bespeuren. Hoewel ze hemelsbreed zeker zo’n vijf kilometer hadden afgelegd, durfden ze nog steeds niet te roepen. Opnieuw verstreken er een aantal minuten en verrassend snel begon het in het oosten licht te worden. "We zijn ze kwijtgeraakt, maar we kunnen niet terug", zei Lotho zacht en Wismund knikte. "We moeten verder. De Noormannen zullen nu wel doorhebben dat hun gevangenen zijn verdwenen." En met een slag van zijn peddel stuurde hij de boot naar het westen. "Ze hebben een goede kans om te ontkomen", bedacht Lotho, "deze waterwildernis is ideaal om je te verstoppen."
 
11


Sikke stond tot over zijn knieën in het water van de visvijver. Luc zat op de oever en moedigde zijn vriend luidkeels aan. Sikke had zijn zinnen gezet op een grote karper, die hij naar ondiep water probeerde te drijven. Hij genoot van de beweging en het geploeter in het water. Zijn beoogde buit  ontglipte hem echter keer op keer. De visvijver was de trots van het dorp. Een vierkant, een steenworp groot in lengte en breedte, werd in natte periodes onder water gezet. Houten sluizen sloten de toegangen af. Bij goede vangst werd de overtollige vis in de vijver gegooid. Met restanten groenten en brood werden deze gevoerd. Als het water in de vaarten 's zomers daalde, werden de sluizen afgesloten. In de herfst liet men het water in de vijver weglopen. De bodem werd dan een meer van spartelend zilver. Heel het dorp hielp mee om de vangst schoon te maken en te drogen, te roken en te verwerken. Op deze manier was ieder gezin verzekerd van een eiwitvoorraad voor de vaak strenge winters. Vers vlees was dan immer een uitzondering.
Sikke gaf het op en klom uit de vijver. Druipend ging hij naast Luc zitten, die hem plagend aankeek. "Als een vis je te slim af is, vraag ik me af wat er gebeurt als je een koe moet vangen." Sikke bromde wat voor zich uit. Door de jacht was hij buiten adem geraakt. Luc aaide Syt over zijn brede kop. Sinds de avond dat grootvader een begin had gemaakt met het verhaal van Magnus, hadden ze vriendschap gesloten. Overdag was het tweetal onafscheidelijk. Iedereen vond het een grappig gezicht als ze getweeën door het dorp wandelden. De jongen stak maar een hoofd boven de kolossale hond uit. Grootvader zag dit allemaal welwillend aan. Hij was niet meer in staat om grotere afstanden te lopen, laat staan een langere zwerftocht met Syt in de omgeving van het dorp te maken.
Hij zag de twee jongens, gevolgd door Syt, over de aarden wal verdwijnen. De ogen gesloten, zakte hij achterover tegen de lemen wand van zijn hut. Grootvader zuchtte en haalde vervolgens diep adem. Zijn gedachten sprongen in het rond. Flarden herinneringen uit het verleden vertoonden zich, zo helder en kleurrijk dat ze de werkelijkheid wegdrukten. Hij zag Magnus voor zich, toen hij zijn troepen toesprak bij de tempel. Magnus schilderde in weidse bewoordingen de oproep van de Keizer aan het volk der Friezen. Een oproep die ze moesten volgen, ook al lag het reisdoel aan de andere zijde van de hun bekende wereld. Rome was het doel. Rome, de heilige stad. Reisdoel van apostelen, martelaren en profeten. Rome ..... Er klonk rumoer op het marktplein. Grootvader opende zijn ogen. Het duurde even voordat de realiteit tot hem doordrong. Dit was Rome niet, dit was Nywaldum, zijn geboortedorp. Een dorp waaruit de meeste weerbare mannen tijdelijk waren verdwenen. Dat was nu vier dagen geleden en nog geen van hen was teruggekeerd. De spanning onder de achterblijvers nam toe. De kinderen hadden vaker ruzie dan gewoonlijk, waardoor de moeders onderling ook meer kibbelden. Grootvader was blij dat de situatie op Inge en Sikke weinig vat had. Ze hielpen moeder waar nodig en zwierven door de velden. Ook Luc had het zo te zien goed naar zijn zin. 's Avonds zat hij soms lange tijd stil voor zich uit te kijken. Maar iedereen in het woongedeelte van de smederij was bedrukt en stil. De kinderen gingen vroeg naar hun slaapplaats. Hilga tuurde dan nog enige tijd, terwijl de vlammen doofden, naar het beeldje in de as.


12


Grootvader werd goed verzorgd. Niet alleen zijn dochter Hilga zorgde ervoor dat hij wat betreft eten en drinken niets tekort kwam. Ook de vrouwen van de gezinnen in de naburige hutten stopten hem regelmatig wat toe. Zo ook deze middag. Twee kleine kinderen hadden hem, terwijl ze de schaal voorzichtig tussen zich in droegen, een dampende vis gebracht. Met een beleefde groet hadden ze de schaal voor hem neer gezet en waren toen snel weggerend. Het was een jonge snoek, die daar uitnodigend voor hem lag. Voorzichtig brak hij een stukje af en stak het in de mond. Heerlijk. Je kon proeven, dat deze snoek een paar uur geleden nog achter zijn prooi had aangejaagd. Grootvader pakte een tweede stuk en stopte het in zijn mond.
Opeens kwam Syt aangerend, gevolgd door Sikke en Luc. "Jullie komen precies op tijd", riep hij, "Ga zitten en eet mee, er is genoeg." Grootvader klopte Syt op zijn rug. "Zo, monster. Je liep zeker je neus weer eens achterna." De hond jankte kort en ging toen naast Luc op de grond liggen. Aandachtig volgde hij het voedsel, dat het drietal naar binnen werkte.
Grootvader zuchtte voldaan en leunde achterover. "Pas op, dat de hond geen graten binnenkrijgt!", zei hij tegen Luc, die de restanten van de vis bijeen zocht en aan Syt voerde. Luc knikte en zette het houten bord opzij, om zijn kom met water te vullen. "Grootvader", begon Sikke, terwijl hij de oude man met zijn fraaiste glimlach aankeek, "grootvader, U zou nog over Magnus vertellen. U weet wel, toen Magnus een slaaf was." Grootvader was na de maaltijd in een goed humeur. Hij keek de twee vrienden aan. "Dat zal ik doen. Als jullie beloven om die kom in de rivier te reinigen en hem daarna terug te brengen." De twee vrienden knikten enthousiast, dat hadden ze er wel voor over.
De jongens gingen er echt voor zitten. Beiden waren benieuwd hoe het af zou lopen. Sikke had Luc de afgelopen dagen alles verteld, wat hij over Magnus gehoord had. Luc besefte dat Magnus een belangrijke Fries was geweest.
"We waren in die jaren onderworpen aan de keizer. Maar de keizer was niet in staat om ons te beschermen. De Saksen, de Franken en de Denen probeerden ons te verdrijven of plunderden onze gebieden. Ook waren er steeds meer vluchtelingen uit gebieden, die vroeger Fries waren geweest." Grootvader legde uit dat de keizer, die Karel heette, de machtigste man op de hele wereld was. Hij reisde met zijn gevolg door alle landen, benoemde graven en hertogen en regelde de rechtspraak. Ook Friesland had de keizer bezocht. Hij was geïmponeerd door de strijdlust en discipline van de bewoners. Hij gaf de Friezen rechten om door zijn hele rijk handel te drijven.
De Friezen zworen de keizer trouw tot het einde der dagen en kregen in ruil daarvoor vrijstellingen van belastingen en tienden. Ze werden wel verplicht om de zendelingen van de nieuwe christelijke godsdienst toe te laten. Toen de keizer uit de Friese landen vertrok, beloofde hij zijn onderdanen aan de Noordzee, dat hij op een dag terug zou keren. Grootvader nam een slok water en keek de jongens strak aan. Ze hingen ademloos aan zijn lippen. "Op een dag arriveerde er een heraut van de keizer aan de Friese grenzen. Hij had een schrijven bij zich. Keizer Karel was bezig een groot leger te verzamelen om Rome, een grote stad in het zuiden, te heroveren. De Friezen werden opgeroepen om aan deze veldtocht deel te nemen. Je kunt je voorstellen dat het land in rep en roer was. Boodschappers doorkruisten Friesland en groepen gewapende mannen, velen te paard, trokken naar Nywaldum, omdat hier de wapenschouw zou worden gehouden." "Waar was Magnus, opa?", vroeg Sikke. "Magnus heette voluit Magnus Fortema en hij was hoofdeling, de aanvoerder van de mannen uit Harns en Melanum. Hij was snel van huis vertrokken en kwam hier binnen een dag aan. Na zijn komst stroomden de ruiters uit alle delen van Friesland met hun aanvoerders toe. De paarden graasden al het weiland kaal, daarover klaagden sommige boeren. Zoveel waren het er. Het terrein bij de oude tempel stond vol tenten en in het gemeenschapshuis overlegden de aanvoerders tot diep in de nacht.
De wapenschouw was vastgesteld op de dag na volle maan. De aanvoerders wezen de avond ervoor Magnus aan als aanvoerder van de troepen die de keizer te hulp zouden komen.
Op dat moment onderbrak een kreet het verhaal van grootvader. Sikke en Luc hadden zo ingespannen zitten luisteren, dat ze ervan schrokken. "Kijk," riep de oude man en hij wees met zijn wandelstok naar de haven, "kijk, we krijgen bezoek." Een aantal jongemannen, gewapend met speren, renden naar de aanlegsteiger, gevolgd door kinderen en blaffende honden. Op de rivier naderde een houten kano. In de kano zaten drie mannen, die met onhandige planken voort peddelden. Sikke en Luc keken grootvader vragend aan. "Ga maar gauw. Misschien dat deze reizigers nieuws van jullie vaders hebben", zei de oude man. Meer woorden hadden de jongens niet nodig. Ze stonden op en renden zo hard als ze konden naar de steiger in de haven.


13


Sikke en Luc duwden de kleinere kinderen opzij en drongen naar voren om alles goed te kunnen zien. De kano was al aan de steiger vastgebonden en behulpzame handen hielpen de drie reizigers aan vaste wal. Ze konden ze nu goed zien. Het gezelschap bestond uit twee oudere mannen. Ze droegen ruwe wollen mantels, eenvoudige kleding, die echter met prachtige gouden spelden was vastgemaakt. De mantels waren smerig en vochtig en de mannen leken de uitputting nabij. De derde man was eerder een jongen. Sikke schatte hem een jaar of zestien. Toch was hij langer dan de beide mannen en hij leek ook minder vermoeid. Hij droeg een wollen tuniek, een linnen broek met beenkappen en eenvoudige leren schoenen. Het opvallendste aan zijn verschijning waren zijn donkere ogen, die indringend de omgeving in zich opnamen. Om zijn hals droeg hij een massieve gouden ketting. "Het is Magnuson, de zoon van Magnus." Grootvader kwam aanlopen en ging achter de jongens staan. "De kleinzoon van Magnus?" Luc klonk stomverbaasd. "Hij draagt de ketting van zijn vader." Sikke keek omhoog naar zijn grootvader. Hij wilde iets vragen, toen zijn oog opeens een schittering opving onder de kleding van de oude man. Sikke keek grootvader met open mond aan. Grootvader droeg ook zo'n ketting om de hals! Daarover moest hij meer te weten komen. Voorlopig stonden de vreemdelingen op de aanlegsteiger. Een vertegenwoordiging van de dorpsoudsten sprak korte tijd met hen. De kano werd op last van hen leeg gepakt en het hele gezelschap ging op weg naar het gemeenschapshuis.
"Ga maar vooruit," zei grootvader tegen de twee jongens, "ik volg jullie wel." Hij hield zijn wandelstok omhoog en wees naar de reizigers, die de oudsten volgden. Ze klauterden de oever op. Het grasveld tussen de steiger en de belangrijkste toegang tot het dorp was bezaaid met boomstammen en planken. Een tweetal houten schuiten lag op zijn zijkant. De platte onderzijde moest waterdicht worden gemaakt. Door het vertrek van de mannen was het werk stil komen te liggen. Het gemeenschapshuis lag recht tegenover de toegang. Doordat de bodem hier iets omhoog liep, torende het boven alles uit. Het was het enige huis in het dorp dat helemaal van hout was gebouwd. Voor de ingang stonden aan weerszijden twee houten standbeelden. De lichamen werden slechts ruw aangeduid, maar de hoofden waren imposant. Ze stelden krijgers voor van wie het gezicht met een helm was bedekt. De beelden waren wel drie meter hoog en uit één stuk lindenhout gesneden.
De drie leden van de Raad van Oudsten nodigden de reizigers uit om naar binnen te gaan. Daarna volgden ze hen naar binnen, samen met de dragers van de bagage. Sikke en Luc aarzelden even. Het leek hen beter om op grootvader te wachten. Dan zou het hen wel lukken naar binnen te glippen. Grootvader naderde langzaam, maar net toen hij de balustrade van het gemeenschapshuis wilde beklimmen, kwamen de raadsleden naar buiten. Ze sloten de toegang af. Daarna begroetten ze grootvader. "Ze zijn uitgeput. Ze hebben drie dagen rondgezworven. Het lijkt ons beter om ze te laten rusten. Vanavond of morgen zullen we met ze praten." Grootvader schudde zijn hoofd. "Vanavond, maar niet later. Ik denk dat ze belangrijk nieuws hebben." "Zo zal het zijn," besloot het drietal. "Vanavond als de eerste toortsen zijn aangestoken." Grootvader wenkte de jongens. "Kom, we gaan naar mijn hut. Het wordt tijd dat ik het verhaal van Magnus afmaak." En hij stapte van de balustrade en beende naar zijn woning. Sikke en Luc, nieuwsgierig geworden, volgden hem.


14


"De wapenschouw op het tempelterrein was een indrukwekkend schouwspel. Urenlang trokken speerdragers, boogschutters, zwaarddragers en ruiters aan Magnus en de andere aanvoerders voorbij." Grootvader trok de deken dichter om zich heen. Ze zaten voor de hut, terwijl de zon in het westen daalde. Sikke en Luc lagen languit in het gras en hingen aan zijn lippen. "´s Avonds namen de aanvoerders plaats voor het centrale vuur in het gemeenschapshuis. Vanuit het dorp drong gejoel en gejuich naar binnen. Buiten werden worstelwedstrijden gehouden tussen de verschillende dorpen. Het publiek leefde volop mee en moedigde de kemphanen luidruchtig aan."
"De leiders trokken zich terug. Orik, de oudste aanvoerder, schraapte zijn keel en sprak ietwat hees de eerste woorden. ‘Ik groet allen, van ver of nabij, die aan de oproep van de keizer gehoor hebben gegeven. Wellicht ten overvloede wil ik hier herhalen, dat onze hulp wordt ingeroepen. We moeten onze eed gestand doen.’ De groep reageerde instemmend." "Was U daarbij opa?", vroeg Sikke. "Nee jongen, ik was aan het worstelen en probeerde indruk op de meisjes uit het dorp te maken." Grootvader grinnikte voor zich uit en verzonk een moment in zijn eigen gedachten. "Ja, ik was in die dagen een wilde jongen." Grootvaders ogen fonkelden. "Maar terwijl ik door de modder kroop waren de aanvoerders het nog steeds niet eens geworden. Niet alle troepen konden naar het zuiden worden gezonden. Er waren spanningen in de grensgebieden en ook de Noormannen waren nog lang niet verslagen. Uiteindelijk heeft Magnus toen de knoop doorgehakt. Hij stelde voor om met uitsluitend ruiters de keizer te hulp te schieten. Elk moest een tweede paard meenemen voor de uitrusting en het proviand. Ook gaf hij de aanvoerders opdracht om de volgende dag om twaalf uur gereed te zijn.
Sikke kon zich amper een voorstelling maken van die geweldige bedrijvigheid. Vanaf zijn geboorte was het in het dorp altijd rustig geweest. Behalve bij het slachtfeest, dan kwamen er zelfs mensen uit Dirksweird.
Af en toe werd Nywaldum bezocht door handelaren met stoffen, kookgerei en andere hem onbekende producten. Deze reizigers kregen een warm onthaal. Niet alleen om wat ze te koop aanboden, maar ook vanwege de verhalen en informatie uit de omgeving. Op deze wijze werden ook boodschappen tussen de dorpen verspreid. Sikke hoopte dat de drie reizigers nieuws over Wismund en Lotho hadden. Het gezin van de smid had al vier dagen niets gehoord en ook van de andere volwassenen was er nog geen teruggekeerd.
"We reisden snel. De wegen waren vaak slecht begaanbaar. De stammen, die van onze komst hoorden, verschansten zich in hun dorpen. We bereikten ongehinderd de Rijn en volgden de oude heirbanen naar het zuiden. Al die wegen leiden uiteindelijk naar Rome. "
Grootvader huiverde. De zon was al bijna onder en tekende de hemel bloedrood. "Laten we naar binnen gaan", zei de oude man en hij kwam steunend overeind. "Dit is slecht voor mijn oude botten." Sikke stookte het vuur op, terwijl Luc grootvader in zijn zetel hielp. Het dak van grootvaders hut was met een dikke laag riet bedekt. In het midden van het dak was een opening, waardoor de rook naar buiten kronkelde en een bundel licht naar binnen viel. Aan de wand hing een schild, dat met rood geverfd leer bespannen was. Ernaast stonden twee ruiterlansen, die met rode linten waren versierd. De hut mat zo'n vier bij vier meter. Aan de rechterwand waren een aantal planken met daarop grootvaders persoonlijke bezittingen; kommen, een bord, manden met voedsel en een stenen kan, die met stippen van oker was versierd. De jongens spreidden een aantal huiden uit en gingen voor grootvader op de grond zitten. Deze vervolgde zijn verhaal.
"Op een dag beklommen we de zoveelste bergpas. We waren nat van de regen en sneeuw en tot op het bot verkleumd. Het was al twee nachten niet gelukt om vuren te ontsteken. De voortdurende sneeuwval maakte dat onmogelijk. 's Middags bereikten we de top. We keken uit over landerijen en boerenhoeven. De velden stonden vol met graan en andere gewassen. Dit alles werd beschenen door een stralende zon. De warmte waaide ons tegemoet. Iedereen begon te juichen bij deze aanblik. De ontberingen lagen achter ons en Rome lokte van achter de horizon."
Grootvader vertelde hoe het leger, zo'n drieduizend ruiters sterk, zijn kampement opsloeg. Iedereen controleerde zijn wapens en de uitrusting van zijn paard. Deze werden uitgebreid gekamd, geborsteld en met linten en pluimen versierd. Die avond sprak Magnus zijn mannen toe. Hij herhaalde nog eens de eed die de Friezen hadden gezworen en die hun nu hier, zo ver van huis had gebracht. "Magnus zweeg even," zei grootvader, "en sloeg toen zijn mantel open. In de vlammen van de kampvuren zagen we dat hij om zijn nek een slavenhalsband van touw droeg!"
Sikke en Luc keken elkaar stomverbaasd aan. Grootvader genoot er duidelijk van dit verhaal te vertellen. "Magnus droeg iedere ruiter op zo'n band te maken en om te doen. ‘De keizer zal zien hoe we ons voelen en wellicht dat we onze vrijheid herwinnen!’ De soldaten juichten Magnus langdurig toe en spoedden zich naar hun slaapplekken om aan dit bevel gehoor te geven. De volgende dag droeg iedereen, ook de andere aanvoerders, trots een band om zijn nek." Grootvader, die een wollen deken had omgeslagen, legde deze terzijde en trok iets glimmends over zijn hoofd om het aan de jongens te laten zien. Het was een gouden ketting in de vorm van een band. De zoon van Magnus had ook zo'n band gedragen. "We hebben uiteindelijk Rome voor de keizer veroverd. Maar dat is een heel ander verhaal. Als dank hebben we allemaal een gouden slavenband gekregen. De keizer heeft Magnus de band persoonlijk omgehangen en onze aanvoerder gooide de oude band in het vuur." Grootvader moest glimlachen, toen hij naar zijn toehoorders keek. Luc en Sikke lagen beiden te slapen.


15


Inge zat alleen in de hut en staarde in het vuur. Haar moeder Hilga was weggeroepen om in het dorp bij een bevalling te helpen. Ondanks de dreiging door de Noormannen gingen de gewone dingen door. Ze was al vaker met haar moeder meegegaan, maar deze keer bleef ze liever alleen thuis. De jongens waren al een tijdje weg. "Ze zullen wel bij grootvader zijn", dacht ze. Even overwoog ze om daar ook heen te gaan, maar toen besloot ze om te blijven. De gebeurtenissen van die dag hadden haar van slag gebracht. Door de komst van de reizigers besefte ze dat de dreiging steeds dichterbij kwam. Wie weet zouden ze moeten vluchten, de moerassen in. Midden in dit ontoegankelijke gebied lagen een aantal eilandjes. Deze waren in het verleden al vaker als toevluchtsoord gebruikt. Ze lagen ver van de doorgaande rivier achter een ondoordringbare muur van riet. Daar waren ze veilig, tot hun vijanden waren verdwenen en ze naar het dorp konden terugkeren. Inge huiverde bij de gedachte hoe Nywaldum eruit zou zien. Noormannen lieten vaak een spoor na van platgebrande dorpen en steden.
Inge speelde met haar lange blonde vlechten. Ze moest denken aan de drie reizigers, die vanmiddag waren gearriveerd. Inge had van een afstandje toegekeken. Zij was tenslotte geen nieuwsgierig kind meer. Maar toen de jongste uit de houten kano was gestapt, wenste ze dat ze dichterbij stond. Ook op deze afstand viel haar de rijzige gestalte en de heldere oogopslag op. De groep verliet de steiger en kwam op haar toe. Toen ze dichterbij kwam, hoorde ze dat de vreemdelingen Fries spraken en het ontvangstcomité uitvoerig bedankten voor de hartelijke ontvangst. De jongeman sprak niet. Inge zag de gouden ketting die hij om zijn hals droeg. Vlak voor haar aangekomen, keek hij Inge aan. Er voer een schok door haar lichaam toen hun blikken elkaar kruisten. Ze was sprakeloos en kreeg een hoogrode kleur. Net toen Inge zich omdraaide, zag ze dat ook de jongeman in de besmeurde mantel kleurde en haar voorzichtig toeknikte. Toen werd hij meegevoerd en naar gemeenschapshuis geleid. Inge had niet de kracht om te volgen en keek ademloos voor zich uit. Er was nog nooit iemand geweest die zo'n verpletterende eerste indruk op haar had gemaakt. Meestal vond ze jongens kinderachtig, maar deze jonge bezoeker zag er sterk en volwassen uit.
"Hij heeft vast in groot gevaar verkeerd", zei Inge tegen de vlammen. Praten bij het vuur was een gewoonte van haar als ze alleen in de hut was. "Zijn makkers heeft hij gered en zijn vijanden verjaagd", fantaseerde ze. Ze greep onder haar kleed en haalde het mes te voorschijn, dat haar vader voor haar had gesmeed en bewerkt. Het heft was van ivoor, het lemmet van glimmend staal. Ze bewoog het eerst in de lucht, maar ze kon de verleiding niet weerstaan. Inge stond op en begon omzichtig te bewegen, terwijl ze, voor het eerst in haar jonge leven, voelde dat dit een machtig wapen was. In het licht van de vlammen voelde ze het mes groeien en het was de geest van haar vader die haar hand leidde. Haar bewegingen werden sneller en plotseling draaide ze zich om en smeet het mes naar een houten paal die het dak stutte. Het mes bleef trillend in het hout staan. Inge hijgde van de inspanning. Met moeite kreeg ze het mes los en stopte het weg in de houder.
Buiten klonk het geschrei van een pasgeboren baby. Moeder zou nu snel thuiskomen. Snel ruimde Inge de vaat weg en verzorgde het vuur voor de avond en nacht. Toen plofte ze op de dekens van haar slaapplek en sloot haar ogen. Ze hield haar mes in haar hand geklemd, haar gedachten waren bij een knappe jongeman, die de voorzienigheid op haar pad had gebracht.


16
Grootvader schikte een kleed over het slapende tweetal. Hij moest lachen om de tegenstellingen. Sikke met zijn oranjeblonde haren, stevig en grofgebouwd. Luc daarentegen, met een wilde bos zwarte haren, wat klein voor zijn leeftijd en tenger gebouwd. Nu lagen ze dicht opeen gekropen te slapen.
Grootvader wandelde in een bedaard tempo naar het gemeenschapshuis. Bij de ingang brandden twee toortsen, die de houten beelden spookachtig verlichtten. De oude man sloeg de deken opzij, die de ingang verhulde, boog zijn hoofd en stapte over de hoge drempel. Zijn oude ogen moesten wennen aan het spaarzame licht in de ruimte. Bij het vuur stonden twee geïmproviseerde banken. Twee brede planken waren over bewerkte boomstronken heen gelegd. Op het moment dat grootvader binnenkwam waren er tien mannen aanwezig. Opgelucht zag hij dat vier volwassenen uit het dorp waren teruggekeerd. Zij konden de verhalen van de reizigers wellicht aanvullen. Behalve de drie reizigers waren de leden van de raad aanwezig. Grootvader hoorde achter zich dat het kleed geopend werd. Dat moest Gelf zijn. De vergadering was nu compleet.
Gelf en grootvader zochten een plek op de planken. Het geroezemoes dat hij bij het binnentreden had gehoord, verstomde. Van achter hem werd een kom met warme kruidenthee aangereikt, voorzichtig nam hij een slok en begon toen te spreken. "Mijn naam is Loodde. Ik ben de leider van dit dorp. Nadat U tijd heeft gehad om te rusten, willen we graag Uw verhaal aanhoren en met U bespreken welke gevolgen dit voor ons dorp heeft. Gelukkig zijn vier van onze verkenners op tijd teruggekeerd om aan deze vergadering deel te nemen." Grootvader zweeg en knikte de drie reizigers toe. Deze keken elkaar vragend aan, tot uiteindelijk één van hen, op het eerste gezicht de oudste, begon te spreken. Hij begon met het zichzelf voor te stellen, evenals zijn twee reisgenoten. Ze heetten Ralf en Rinse en ze begeleidden Magnus en de kleinzoon van de befaamde Magnus op een rondreis door de Friese gebieden. Magnuson was ver in het zuiden, aan het hof van de keizer opgegroeid en pas kort geleden in Harns, de geboorteplek van zijn vader teruggekeerd. Argeloos waren ze in de armen van de Noormannen gelopen, die hen knevelden en in de kano achter het vikingschip aantrokken. Ze hadden voor hun leven gevreesd toen de boot aanlegde en de Noormannen hun kamp op de oever opsloegen. Gelukkig waren ze 's nachts gered. Toen Ralf hun redders beschreef, knikte grootvader, 'Dat waren Wismund en Lotho, mannen uit ons dorp.' 'We hebben helaas geen tijd gekregen om onze redders uitvoerig te bedanken. Tijdens de vlucht, diep het moeras in, zijn we hen kwijt geraakt', vervolgde Ralf. ‘We zijn de waterlopen en sloten gevolgd in de richting die onze redders ons wezen en uiteindelijk hier beland ..... bij vrienden.' Gelf knikte. 'Bij vrienden bent U zeker. Welkom in ons dorp en U ook Magnus Magnuson. U draagt een bekende naam. Enkelen van ons hebben nog onder Uw grootvader gediend. ' En hij opende zijn mantel en liet de gouden band zien, die hij om zijn hals droeg. De jongeman raakte met zijn rechterhand zijn gouden ketting aan en boog beleefd naar de oude krijger. De aanwezigen zwegen enige tijd. Grootvader sprak als eerste. 'Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat we tussen nu en drie dagen bezoek van deze roversbende kunnen verwachten.' De mannen grijnsden bij het woord “bezoek”. Grootvaders gezicht stond grimmig. 'Alles moet in gereedheid worden gebracht om vrouwen, kinderen en ons vee in veiligheid te brengen. Hen zullen die monsters niet vinden. Maar we zijn met te weinigen om een aanval te weerstaan. Dat betekent dat onze voorraden zullen worden vernietigd en de hutten en schuren in vlammen zullen opgaan.' Grootvaders stem klonk berustend. Dit was een situatie die hij herkende. Ontwijk de vijand en herbouw de schade als deze is vertrokken. 'Het betekent dat ons dorp, dat we in vele jaren hebben opgebouwd, hoe dan ook in de as zal worden gelegd'. 'Het is te laat om versterkingen te halen. We kunnen geen man missen om onze buren en vrienden te waarschuwen', voegde Gelf eraan toe. De aanwezigen staarden in de vlammen en reageerden niet. 'Dan lijkt het me verstandig om over de evacuatie van het dorp te praten,' zei grootvader, "en hoe we kunnen redden wat er te redden valt.' Hij keek op, iets had zijn aandacht getrokken. Het was de jongste aanwezige, Magnuson, die zijn hand had opgestoken. Verbaasd gaf grootvader hem toestemming om te spreken.
'De ervaring van elk der aanwezigen in de strijd tegen de Noormannen is vele malen groter dan de mijne. Ze bestaat slechts uit een angstige boottocht en dito vlucht voor deze machtige tegenstander. Toch is mijn kennis op sommige punten wellicht groter dan de Uwe. Aan het hof van de keizer werd vaak over de Denen en de Noormannen gesproken. Misschien dat die lessen nu van nut kunnen zijn. ' Magnuson aarzelde even maar hij zag dat hij de volle aandacht van elke volwassene had. Hij vervolgde zijn betoog. 'De angst ijlt voor het drakenschip uit en doet de mensen al bij voorbaat vluchten. Maar ze blijven altijd in de buurt van het schip, omdat ze weten dat dit hun enige verbinding is met hun thuisland. Als je het schip weet te vernietigen, vernietig je hun moraal. De dorpen of alleenstaande boerderijen worden grondig doorzocht op kostbaarheden en voedsel. Vaak blijven ze lang genoeg om al het voedsel op te eten. Wat er overblijft wordt bij vertrek, net als de bebouwing, aan de vlammen overgeven. Bijzonder opgetogen zijn deze krijgers als ze bij hun plundering vaten wijn ontdekken. Wijn kennen ze niet in die noordelijke landen en de Noormannen zijn er verzot op.' 'Dat is misschien wel leuk om te weten,' onderbrak Gelf hem, 'maar het is boekenwijsheid. Daar hebben we nu niets aan.' Magnuson aarzelde even, maar grootvader gaf met een knik aan dat hij door moest gaan. 'Raadslieden, vrienden …. ik denk dat we met deze informatie de bouwstenen hebben voor een plan om de Noormannen te verslaan.' Op dat moment begon er in een hut vlak bij het gemeenschapshuis een baby luidkeels te huilen.


17


Wismund en Lotho geloofden hun ogen niet. Twee dagen en nachten was het geleden, dat ze de gevangenen hadden bevrijd en in veiligheid hadden gebracht. Nu waren ze teruggekeerd op de plek aan de rivier, waar de Noormannen aan land waren gegaan. Het drakenschip lag nog steeds op dezelfde plek en de bemanning bivakkeerde nog steeds op het strand. Aan beide boorden hingen de schilden van de roeiers. Lotho telde er zestien. Op de schilden waren in felle kleuren runentekens en afbeeldingen van dieren geschilderd. "De groep is twintig tot vijfentwintig krijgers groot", fluisterde hij in Wismunds oor. "Vandaag vertrekken ze nog niet." Lotho wees op een drietal koeien, die vastgebonden stonden te wachten op hun lot. Blijkbaar hadden ze die in de afgelopen dagen buitgemaakt. Vanavond zou er een feestmaal zijn. "Vijfentwintig geharde en fanatieke krijgers, die bewapend met schilden, zwaarden en bijlen op de stranden sprongen en elke tegenstand uit de weg ruimden", bedacht Wismund huiverend. Hij monsterde de krijgers, van wie een aantal een zwaardgevecht oefenden. Onvermoeibaar hakten ze op elkaar in, terwijl ze door hun kameraden werden aangemoedigd. Ondertussen werden de runderen geslacht en laaiden al snel de kookvuren op. "Ze denken dat ze veilig zijn", zei Lotho, terwijl ze zich in het riet terugtrokken, "Ik heb geen enkele schildwacht gezien." Wismund knikte. Ze waren nu buiten gehoorsafstand. Ze bonden de boot vast aan een overhangende tak en keken elkaar aan. "We moeten het dorp waarschuwen. Het schip volgt de rivier stroomafwaarts en zal dus Nywaldum passeren." Lotho knikte. "Ik ben het met je eens, maar met de boot kon het wel eens te lang duren." Wismund wees op het achterschip. "Eén van ons moet Nywaldum over land zien te bereiken." Lotho knikte, "Ik stel voor dat ik het probeer. Ik ben de lichtste van ons tweeën." "De paden zijn in dit jaargetijde redelijk begaanbaar", zei Wismund. "Ik probeer de weg over water. Eén van ons moet het lukken om het dorp te bereiken. Laten we voortmaken, dan bereiken we de oude handelsweg voor het donker wordt." Wismund maakte de touwen los waarmee de boot was vastgemaakt en hij en Lotho duwden de peddels krachtig in het water. De tocht was niet zonder hindernissen. Een aantal malen moesten of Lotho of Wismund de boot losduwen uit de modder en het veen. Het was dan ook al donker, toen ze de oude handelsweg bereikten. De paarden werden zenuwachtig, maar ook opgewekt omdat ze deze onwennige bootreis op het land konden voortzetten. Voorzichtig leidde Lotho de paarden op de oever. Zonder zich de tijd te gunnen om de paarden te zadelen sprong Lotho op zijn trouwe zwarte merrie. Hij greep de teugels van Wismunds hengst en na een korte groet verdween hij in het duister.
"Veel geluk, vriend!", riep Wismund hem binnensmonds na. Toen vestigde hij zijn blik op de feestvierende indringers.


18


Grootvader bracht het geroezemoes in het gemeenschapshuis tot zwijgen door met zijn voet op het plankier te stampen. "De Noormannen verslaan?" Gelf protesteerde nog steeds. "Noormannen versla je niet met boeken maar met zwaarden." Hij keek om zich heen om te zien hoe de overige dorpelingen reageerden. Deze keken echter allen gespannen naar Magnuson. "Je spreekt als je grootvader. Hij heeft de Noormannen herhaaldelijk verslagen. Maar bedenk dat deze strijd hem uiteindelijk het leven heeft gekost.'
Grootvader keek de kring rond. "Toch denk ik dat we allemaal je plannen willen horen." Gelf keek demonstratief naar het berookte plafond. "Over de evacuatie van het dorp kunnen we later spreken. Vertel ons je plannen." Stilzwijgend had de oude man bewondering voor deze knaap. Ook al zouden de plannen onuitvoerbaar zijn, dan nog had hij de mannen gewezen op het automatisme om te vluchten. De aanvallers hadden dan vrij spel en de enkeling die het waagde om zijn have en goed te verdedigen, werd simpel overmeesterd.
"We kunnen er vanuit gaan, dat de Noormannen Nywaldum zullen passeren. De rivier voert naar zee en dat is precies waar ze naar toe willen. Maar een onbewaakt, onvoorbereid dorp zullen ze zien als een gemakkelijke prooi. Zo moet het dorp er ook bij liggen. De vuren branden nog, het vee graast achter de wallen, kortom ze zullen denken dat de inwoners kort daarvoor zijn gevlucht. Om van dit buitenkansje te profiteren, zullen ze besluiten om de nacht in het dorp door te brengen. Het verbranden en verder plunderen zullen ze uitstellen tot de volgende dag." De mannen knikten, zo zou het waarschijnlijk gaan. "De vrouwen en kinderen moeten sowieso in veiligheid worden gebracht, evenals de schaarse werktuigen en gebruiksvoorwerpen." Grootvader onderbrak Magnus. "Het hele dorp is voorbereid op een snelle aftocht. Ook is er al vee en graan naar de verborgen eilanden gebracht. De hele operatie kan in een dag zijn beslag krijgen. Dan zijn ze in veiligheid." Grootvader hoorde instemmend gemompel en zei. "Ik stel voor om hier morgenochtend bij het eerste daglicht mee te beginnen. De hoofdvrouwen moeten vanavond nog worden geïnformeerd." Dorn, één van de jongere raadsleden, stond op en zei: "Ik zal daar onmiddellijk mee beginnen." Grootvader knikte en Dorn verliet de bijeenkomst. De oude man wendde zich tot Magnuson. "Ik neem aan dat dit een deel is van je plannen?" De kleinzoon van Magnus knikte. "Het betekent dat alle weerbare mannen achterblijven en de strijd aanbinden." Gelf protesteerde opnieuw. "De Noormannen zijn vele malen sterker dan wij, vreedzame boeren." Grootvader greep in. "Vriend, je bezwaren zijn terecht en ze komen uit een bezorgd hart. Toch vind ik, dat deze jongeman zijn verhaal af moet maken. Tot nu toe heeft hij, mijn inziens, wijs gesproken." Gelf bond in. Grootvader had het woord ‘jongeman’ nadrukkelijk uitgesproken. Het was de Raad van Oudsten, die uiteindelijk zou beslissen.
"Het gevaarlijkste gedeelte van het plan komt hierna aan de orde. We moeten voorkomen dat de aanvallers hun schip bij de steiger kunnen aanleggen. Dat kan als we de steiger afbreken en het hout met stenen verzwaard langs de oever leggen. De Noormannen zullen hun schip niet willen beschadigen. Ze zijn ver van huis en moeten de Noordzee nog oversteken. Vijftig meter verderop is een zandstrand. Daar zullen ze aanleggen om vervolgens naar het dorp te trekken. Als ze het dorp leeg aantreffen, zullen ze besluiten om het als nachtverblijf te gebruiken. Ook zo'n woesteling kiest voor een bed en niet voor een vochtige nacht op de harde planken van de boot. Natuurlijk zullen ze wachtposten uitzetten, maar gaandeweg zal de waakzaamheid verslappen." De groep hing aan zijn lippen. Grootvader merkte dat Magnuson veel tijdens zijn opleiding aan het keizerlijke hof had geleerd, ook al was hij nog jong van jaren. Ook Gelf werd door oude herinneringen ontroerd. Hij kon zich Magnus gemakkelijk weer voorstellen, terwijl hij zijn soldaten toesprak, het vaandel van de Vrije Friezen in de hand.
Magnus gaf iedereen de tijd om zijn woorden tot zich door te laten dringen. Rinse en Ralf hadden hem wel vaker in het openbaar met volwassenen horen spreken. Ze knikten hem bemoedigend toe. Hij glimlachte terug. "'s Nachts slaan wij toe." Hij genoot van de schok die door zijn toehoorders ging. Hij had weer de aandacht van iedereen en ja, hij genoot ervan. Het deed hem denken aan de vele discussies die hij aan het hof had gevoerd met geleerden, ontdekkingsreizigers en priesters. Priesters van de nieuwe godsdienst. Ook in Friesland waren de aanhangers van de oude goden al bijna verdwenen en gebruiken en tradities in diskrediet geraakt.


19


Toen Luc de volgende ochtend wakker werd, was het nog donker. In het oosten werd een rode strook hemel steeds breder. Een ononderbroken concert van vogelgeluiden nam zijn aanvang. Een vlucht zwanen had de rivier verlaten en vloog zwaar wiekend over zijn hoofd naar het westen, de nacht in.
Luc trok rillend een deken om zich heen. De buitenkant was vochtig van de dauw. Sikke lag nog in diepe slaap. Hij lag onrustig te draaien en mompelde onduidelijke zinnen, die Luc niet kon verstaan. Uit het dorp klonken de eerste geluiden van de ochtend, in de meeste hutten werd het vuur opgestookt en rookpluimen klommen omhoog. Luc snoof de vertrouwde lucht op van brandend hout en turf. Die lucht was van grote afstand te ruiken en zou ook de Noormannen zeker niet ontgaan. Het vee dat nog niet in de zomergebieden was, werd bijeengedreven. Bij het gemeenschapshuis zag hij een aantal mannen haastig naar binnen gaan. Opeens flitste het door hem heen. "De Noormannen, de vergadering, grootvader .... " "Goedemorgen jongen", zei een bekende stem achter hem. “Grootvader .... ", zei Luc ietwat geschrokken. De oude man glimlachte. "Je mag me gerust "grootvader" noemen, zoon van Lotho", vervolgde grootvader. De naam van zijn vader deed hem opschrikken. "Grootvader, wat is er in het gemeenschapshuis besproken?", zei hij aarzelend. "Maak Sikke eerst maar wakker, dan maak ik de soep warm. Dat soort zaken kun je het beste met een gevulde maag bespreken." Luc aarzelde niet en trok Sikke aan zijn neus, die proestend en protesterend overeind kwam.
Na het ontbijt zakte de oude man met een tevreden zucht terug in zijn primitieve ruwhouten zetel. Luc en Sikke ruimden het eetgerei op en deden het in een rieten mand. Later zou het dan in de rivier worden gewassen. Uit een klein houten doosje haalde grootvader een kleine hoeveelheid kruiden en stopte die in zijn mond. Langzaam begon hij te kauwen, terwijl hij genoot van de ochtendzon. Luc en Sikke keken de oude man vragend aan. Luc stootte grootvader aan. "U zou ons nog vertellen over de bijeenkomst in het gemeenschapshuis. Luc brandde van nieuwsgierigheid. "De Noormannen!", zei hij fluisterend.
"Ik zal jullie geduld niet langer op de proef stellen." Grootvader haalde zijn hand door Luc's haar. "Jullie moeten dit ook weten, tenslotte is het hele dorp erbij betrokken." In het kort vertelde hij dat er was besloten de Noormannen te verrassen. De weerbare mannen zouden het plan uitvoeren, de rest zou naar de Verborgen Eilanden worden gebracht. "Dat geldt dus ook voor jou, Luc. Nu je vader er niet is, ben ik verantwoordelijk voor jouw leven." Luc schrok. Hij had er geen moment aan gedacht, dat hij met de vrouwen en kinderen zou worden weggestuurd. "Maar .... ", begon Luc. Grootvader onderbrak hem: "Zo is het besloten", zei hij kortaf. Luc keek Sikke donker aan. Op deze manier zou hij al het gevaar en de spanning missen. Sikke had medelijden met zijn vriend maar tegelijkertijd raakte hij opgewonden. "Zou ik dan hier mogen blijven ...?" Hij durfde er niet aan te denken, maar als het waar was, dan zou zijn droom misschien kunnen uitkomen ... "Zit nu maar niet over heldendaden te dromen, Sikke. Het is nog helemaal niet zeker, dat je mag blijven." Sikke knikte, hij zou zich in moeten houden. Misschien was het zelfs wel beter met zijn moeder en Inge mee te gaan. Tenslotte kon hij zijn moeder en zus beschermen. Daarvoor had zijn vader hem het mes gegeven.
Grootvader was trots op zijn kleinzoon. In deze gevaarlijke tijden werden hij, maar ook zijn vriend Luc, razendsnel volwassen. Grootvader vervolgde zijn verslag. "De aanval zal beginnen met een aanval op hun drakenschip. Het schip moet in brand worden gestoken of geschoten. Er zullen schildwachten zijn, maar misschien hebben die wel niet zoveel zin om te vechten." Grootvader keek zijn toehoorders geheimzinnig aan. Sikke begreep het niet. "Noormannen die niet vechten? Die moeten nog geboren worden!" "We zullen zien, we zullen zien. In ieder geval zullen de andere Noormannen te hulp snellen. Die liggen waarschijnlijk te ronken in het gemeenschapshuis." Opnieuw zag Sikke grootvaders oplettende ogen. "Zo gauw de Noormannen het dorp uit komen rennen, zullen ze door onze boogschutters vanaf de rivier worden bestookt. De Noormannen zijn hooguit met vijfentwintig man. We gaan ervan uit dat ze gaan geloven dat ze tegenover een overmacht staan en dan zullen ze zich overgeven. We hebben dus elke boogschutter nodig en jij, Sikke kunt al goed met de boog overweg." "Maar dat kan ik ook," riep Luc, "zelfs met de boog van mijn vader!" "Ik begrijp je enthousiasme, Luc", zei grootvader, "maar zonder je vader erbij durf ik geen risico te nemen." Luc gebaarde Sikke om ook wat te zeggen: "Luc heeft gelijk grootvader, hij heeft me al regelmatig met boogschieten verslagen." "Hier is geen discussie over mogelijk. Wij zijn gastheer en dat schept een verplichting. Luc, Hilga verwacht je na het ontbijt, zodat je met de eerste boot kunt vertrekken." Grootvader maakte met een handbeweging duidelijk, dat de discussie gesloten was. Sikke keek Luc aan en haalde zijn schouders op. Grootvader was vastbesloten om Luc weg te sturen. “Sikke, jij wordt op het terrein van de oude tempel verwacht. De boogschutters oefenen daar."
Grootvader was amper uitgesproken, toen er geroep klonk op het middenterrein. Het drietal ging staan om een beter overzicht te hebben. Eerst vaag, daarna duidelijker hoorden ze het geluid van een naderend paard. Vanuit het niets verscheen een ruiter, die een zwart paard met zich meevoerde. "Vader", schreeuwde Luc, die het paard nog eerder had herkend dan zijn vader. "Vader!" Hij stond vliegensvlug op en rende naar het middenterrein. Sikke zat hem op de hielen. Hij was geschrokken omdat zijn vader ontbrak. "Wat is er gebeurd ...", deze zin tolde door zijn hoofd en hij spurtte achter Luc aan.
Grootvader overzag het geheel. Dit was een van de redenen waarom hij deze plek voor zijn hut had gekozen. Staande overzag hij het gehele dorp en een groot gedeelte van de steiger. Hij was blij dat Lotho voor de verwachte aanval teruggekomen was. Maar waar was Wismund? De oude man tuurde over de kronkelende rivier naar het zuiden.
 20


Inge had een riem gemaakt, die ze onder haar kleren droeg. Daaraan had ze haar mes bevestigd. Tijdens het lopen voelde ze de druk ervan op haar lichaam. Dit gaf haar een veilig gevoel. Toen ze wakker werd, was haar moeder alweer vertrokken. Voor de deur stonden drie rugzakken klaar. Drie rugzakken? Inge besefte dat iemand van het huishouden achter zou blijven. Moeder? Of Luc misschien? Ze scharrelde wat te eten bij elkaar. Ze merkte dat de proviandkast praktisch leeg was. Ze vond een homp roggebrood en wat boter. Ze nam plaats bij het gedoofde vuur. ‘Wie zou achterblijven? Sikke misschien? Misschien moet hij grootvader helpen’, bedacht Inge. ‘Er is geen reden, waarom ik zou mogen blijven. Ik moet mee met de kleine kinderen en als ik terugkom is alles voorbij.’ Inge wist dat er meisjes nodig waren om voor de kleine kinderen te zorgen, terwijl de vrouwen de tenten bouwden. Toch zou ze ook wel willen blijven, al was het maar om eens zo’n gevaarlijke Noorman te zien. ‘Maar wel van een afstand, zei ze zacht bij zichzelf. Hilga kwam de hut binnen en zag haar dochter bij de koude vuurplaats zitten. ‘Ze wordt al groot’, bedacht ze. ‘Des te meer reden om haar naar de schuilplaats in het moeras te sturen. Als ze in handen van de Noormannen zou vallen, wacht haar een ellendig lot.’ Hilga liep naar haar toe. "Je bent al wakker, gelukkig." Ze ging naast haar dochter zitten en sneed een plak brood af. Hilga zweeg even en wees toen op de rugzakken. 'We vertrekken vanmorgen. Jij zorgt voor de baby die vannacht geboren is." Inge keek blij verrast over deze taak. "Sikke blijft hier, bij grootvader." Inge kon aan haar moeder zien, dat ze het met deze keuze niet eens was maar zich erbij neer had moeten leggen. "We hebben elk paar handen nodig," had grootvader zijn dochter Hilga voorgehouden, "en ik sta persoonlijk garant voor zijn veiligheid." "Veiligheid in een gevecht met Noormannen? Grootvader, Sikke is nog geen zestien jaar oud." Grootvader had de discussie gesloten. "Wie weet komt er helemaal geen gevecht", zei hij zacht. "Wismund zou het zeker met me eens zijn." Hilga gaf uiteindelijk toe. Grootvader had gelijk. Wismund zou dezelfde keuze hebben gemaakt. Ze haastte zich naar huis. Na de laatste voorbereidingen voor de tocht door het moeras kon ze met Inge en Luc vertrekken.
De dochter hoorde het relaas van haar moeder gelaten aan. "Laat alles zo achter," zei moeder toen Inge het vaatwerk begon op te ruimen, "de Noormannen moeten denken dat we vlak voor hun komst zijn weggevlucht. Kom, we gaan Sikke en Luc zoeken."
Buiten klonk rumoer van mensen en het geluid van paarden. Toen Inge haar hoofd naar buiten stak, herkende ze de ruiter onmiddellijk. Het was Lotho, de vader van Luc. Hij was net van zijn paard afgesprongen en stond druk gebarend met de mannen uit het dorp te praten. "Waar is Wismund?" Een ijskoude hand leek haar hart samen te drukken. Ze kon geen woord meer uitbrengen. Hilga wenkte Inge en ze rende met opgetrokken rokken naar het plein.
Inge volgde haar, terwijl ze de rugzakken met zich meezeulde. Toen Lotho Hilga zag, liep hij onmiddellijk naar haar toe. "Wismund is ongedeerd", riep hij al op een paar passen afstand en hij sloeg zijn armen om haar heen. "Wismund is onderweg met onze boot, hij kan over een dag hier zijn." "Maar jij bent wel gewond." Hilga maakte zich los uit zijn omarming en wees naar het voorhoofd van Lotho. Deze veegde wat bloed af en zei: "Het is maar een schram. Veroorzaakt door een overhangende tak, tijdens mijn nachtelijke rit en niet door een Noormannenbijl!" Ondanks alles moest Hilga lachen. Wismund zou al spoedig komen en dan was het gezin weer herenigd. "Maar dan zit ik met Inge verborgen in het moeras, terwijl Wismund en Sikke het dorp verdedigen. De familie zou niet zijn verenigd, maar juist in tweeën gedeeld!" Luc en Sikke kwamen aangerend. “Vader is veilig", zei Inge tegen Sikke, die opgelucht ademhaalde. Lotho omhelsde zijn zoon en keek hem nadrukkelijk aan: "Alles is goed gegaan?", zei hij gemaakt streng. "Ik heb me gedragen, zoals U van me gevraagd hebt." Luc keek verlegen naar de grond. Lotho sloeg hem lachend op de schouder. "Zo mag ik het horen. Maar nu is er genoeg gepraat. Ik heb honger en kan wel twee ontbijten op."
 
21


Grootvader nam Lotho en de kinderen mee naar zijn eigen hut. Sikke en Lotho verwarmden de soep en sneden grote hompen brood af. Deze werden samen met een kom boter en melk voorzichtig bij de volwassenen neergezet. Als gastheer schepte hij een kom voor Lotho vol en gaf die aan de vermoeide reiziger, samen met een stuk brood. "Help jezelf", zei hij tegen de jongens. Zelf nam hij slechts wat melk. Het gezelschap zat enige tijd zwijgend te eten. Ze zagen hoe een grote groep vrouwen en kinderen zich op het middenterrein verzamelde. "Ga maar gauw“, zei grootvader, toen hij zag dat Sikke onrustig zat te draaien. Deze keek Luc aan, die op zijn beurt zijn vader aankeek. "Ga maar gauw afscheid nemen, maar kom direct terug als de boten vertrokken zijn." "Dus ik mag blijven?", riep Luc verheugd. Zijn vader knikte opnieuw. "In een situatie als nu heb ik je liever bij mij in de buurt." Ook Sikke reageerde opgewonden dat zijn vriend bij hem zou blijven. "Laten we gaan," zei Sikke en hij trok zijn vriend aan de arm mee, "daarginds staan ze."
Voor het gemeenschapshuis, naast een volle rugzak, stond Inge te wachten. Ze had de baby in de armen. Hij was nog maar een dag oud. Nog wat verfrommeld keek de jongen haar met pikzwarte ogen aan. Na zijn eerste geschrei was het een rustige en tevreden baby gebleken, die meestentijds sliep. Hijgend kwamen Sikke en Luc vlak voor Inge tot stilstand. "Ik mag blijven," riep hij meteen, "ik blijf bij mijn vader." Inge knikte alleen maar. Ze had zich neergelegd bij haar vertrek en verheugde zich al op verzorging van de kleine. Maar ze wist ook zeker, dat ze, wanneer ze kon, met het mes zou gaan oefenen. "Mijn tijd komt nog wel", dacht ze, maar ze sprak deze woorden niet uit. "Vader is onderweg", zei Sikke stralend. Inge knikte opnieuw. Ook dit had ze al gehoord. Maar onderweg betekende nog niet in veiligheid! Maar ook dit zei ze niet. "Dat zou alleen maar weer onrust geven", zei ze tegen zichzelf en ze drukte daarbij met haar hand tegen het mes onder haar kleren. "Dag jongens, zullen jullie goed op jezelf passen?" Hilga verscheen in de deuropening van het gemeenschapshuis. Inge zag hoe Sikke tranen in zijn ogen kreeg en ook zij raakte ontroerd. Even klemde het viertal zich aan elkaar vast. Toen nam de onrust in hun omgeving toe. "De eerste boot is gearriveerd," zei Hilga en ze veegde de opkomende tranen met haar mouw af, "we moeten gaan."
De boot werd gewoonlijk gebruikt voor het vervoer van vee of grote hoeveelheden riet of stro. Gelukkig had het de laatste keer stro vervoerd. Dicht opeen gekropen kon hij wel vijfendertig vrouwen en kinderen met hun bagage vervoeren. De tweede boot, die in het riet aan de overkant lag te wachten, was zelfs nog groter. Inge nam nog één keer het dorp in zich op. Wie weet hoe ze het in de nabije toekomst aan zou treffen. Ze wuifde naar Sikke en Luc, die tussen de mannen op de steiger stonden, toen de roerganger de boot van de wal afstootte en naar het midden van de stroom boomde. De reis was begonnen. Nog eenmaal wuifde ze naar haar bekenden en toen wijdde ze al haar aandacht aan de baby in haar armen. Sikke en Luc hadden al snel alleen maar aandacht voor de tweede boot die aanlegde. Toen Sikke opkeek, waren zijn moeder en Inge verdwenen. Een gevoel van verlatenheid overviel hem maar hij onderdrukte het door nog harder te helpen met het volpakken van de boot. Toen deze ten slotte met zijn kostbare lading om de bocht van de rivier verdwenen was, drong de stilte pas goed tot de achterblijvers door.
Gelf pakte een grote bijl en riep een aantal omstanders op hetzelfde te doen. "De gehele steiger moet worden afgebroken en afgezonken." Hij deed zijn bovenkleding uit. Een gouden ketting blonk om zijn hals. "We moeten voor het middaguur klaar zijn." Al snel klonk het geluid van ijzer op hout en in een snel tempo verdween de steiger. Het slopen van de steiger ging Gelf erg aan het hart. Hij was  de architect ervan geweest en de steiger was de trots van het dorp en voor handel en vervoer onmisbaar geworden. Schepen van de kust legden hier aan om hun lading over te brengen in kleinere schepen uit het achterland. ‘Het meeste hout kunnen we gelukkig opnieuw gebruiken. Daarvan bouw ik straks een nog grotere en betere steiger. De mooiste van heel Friesland.’ Deze gedachten vrolijkten hem op, terwijl hij zijn bijl door de lucht zwaaide.
"We moeten terug naar grootvader", zei Sikke en Luc knikte. Ze waren alweer veel te lang weggebleven. Met moeite maakten ze zich los van de activiteiten aan de steiger en renden weg. Al van een afstand zagen ze dat grootvader bezoek had. Het was Magnuson, die samen met zijn twee reisgenoten was gearriveerd. Beide jongens aarzelden om dichterbij te komen, maar grootvader wenkte hen en gebaarde dat ze moesten gaan zitten. Aan Magnusons ogen kon hij zien, dat hij belangrijke mededelingen had.


22


Wismund wist dat hij te laat zou komen. Het vikingschip was hem even daarvoor gepasseerd. Hij was er net op tijd in geslaagd zich in het riet te verbergen. Terwijl hij van een afstand toekeek, zag hij hoe het schip met gereefd zeil en ingetrokken roeiriemen door de ondiepten werd getrokken, waarbij sommige Noormannen tot hun middel in het water stonden om het drakenschip wanneer nodig vlot te trekken. Wismund kende de rivier de Boorne op zijn duimpje. Hij was hem al een aantal malen gevaren. In het zuidoosten bereikte je uiteindelijk de droge zandgebieden, naar het noorden koersend bereikte je de Noordse zee. De ondiepten hielden over vijfhonderd meter op. Het lag voor de hand dat de Noormannen kort daarna hun kamp voor de nacht op zouden slaan.
Op de linkeroever waren een paar inhammen, die zeer geschikt waren. Dan zouden ze morgen Nywaldum bereiken! Zelfs als hij de gehele nacht voort peddelde, zouden de Vikingen Nywaldum eerder bereiken. Toch zou hij hier moeten wachten tot het nacht was. Hij wilde niet in handen van deze barbaren vallen. Over het water klonk luid geschreeuw. Eén van de Noormannen was in dieper water terechtgekomen. Zijn kameraden renden langs de oever en probeerden hem een touw toe te gooien. Hun pad werd echter geblokkeerd door een groep wilgen. Over en onder elkaar groeiend vormden de kleine bomen een ondoordringbare hindernis. De drenkeling worstelde met de stroming, die op dit punt, na de ondiepten, extra sterk en onvoorspelbaar was. Maar blijkbaar was hij geen goed zwemmer. Nog twee-, driemaal kwam zijn hoofd boven water. Toen was hij verdwenen en verstomde zijn roep voorgoed.
Wismund keek machteloos toe. Zelf was hij een uitmuntend zwemmer, maar van de Vikingen was niemand de zwemkunst zodanig machtig, dat hij de drenkeling durfde achterna springen en proberen te redden. Nu stonden ze verslagen op de oever en staarden machteloos naar het water, dat hun kameraad verzwolgen had. Luide kreten vanuit de boot riepen hen blijkbaar weer tot de orde. Het sleuren aan de touwen begon opnieuw, zij het dat men niet meer diep het water inging. De drakenboot verdween langzaam uit het zicht en Wismund besloot om de komende uren te rusten. Hij zou zijn krachten nog hard nodig hebben. Terwijl de smid zijn mantel om zich heen wikkelde, dacht hij aan zijn vrouw en twee kinderen. Hij hoopte vurig dat ze zich op tijd in veiligheid zouden kunnen brengen.


Zijn reisgenoot Lotho zat op dat moment tevreden voor grootvaders hut. Hij keek voldaan voor zich uit. Zijn zoon had hij in goede gezondheid aangetroffen, zijn maag was gevuld en de plannen om de Noormannen te bestrijden waren riskant maar zeker haalbaar. Ook hij had op zijn reizen verhalen over hen gehoord en Lotho dacht dat de Noormannen in de opgezette val zouden trappen. Toen grootvader de jongens naderbij zag komen, zag hij aan hun bezwete gezichten dat ze hard aan het werk waren geweest. Hij was van meet af aan onder de indruk Magnus' kleinzoon Magnuson. Hij kende diens zoon slechts uit de verhalen, maar ook voor zijn kleinzoon lag een schitterende toekomst in het verschiet. "Goed dat jullie er zijn. Onze vriend Magnuson kennen jullie al." Sikke en Luc knikten. "Dit is mijn zoon Luc en zijn vriend Sikke, zoon van Wismund de smid." "De redders van ons gezelschap," zei Magnuson, "ik hoop oprecht dat hij zijn verkenningstocht overleeft." Hij wendde zich tot de twee jongens. "Jullie vaders hebben het leven van mij en mijn vrienden gered. Het zijn dappere mannen, met, zoals ik zie, even dappere zonen." Er was iets in de manier waarop hij de jongens toesprak, dat bij beiden hun hart oversloeg. Zonder een woord te zeggen, bogen Sikke en Luc. "Er is werk aan de winkel", zei Lotho. Hij maakte de kring kleiner door naar voren te schuiven. Ze zaten nu dicht opeen. "Als de Noormannen komen, wacht ons een zware klus." Hij keek Magnus en de beide jongens strak aan. "Het is géén spel. Als het tegenzit, kunnen er gewonden en zelfs doden vallen." Sikke voelde de spanning toenemen, toen Lotho het plan ontvouwde. Toen hij uitgesproken was, drong de opdracht langzaam tot hem door. "Het drakenschip in brand schieten?", bedacht Sikke. Het leek onmogelijk, maar dit gedeelte van het plan moest slagen, anders was het dorp verloren. "We zijn met ons zessen, Ralf, die op dit moment de brandpijlen maakt, Magnuson, Sikke, Luc, Lotho en ik." De jongens waren verbaasd dat grootvader ook meeging. "Ik bestuur de boot," zei de oude man glimlachend, "jullie moeten het belangrijke werk doen." Lotho stuurde. Magnuson en de twee jongens gingen naar het gemeenschapshuis om de bogen en pijlen te halen. "Zolang de Noormannen ons de tijd gunnen, moeten jullie oefenen. Ik zou zeggen, ga het water op en schiet net zolang tot je een geoefend boogschutter bent. Je zult het vannacht nodig hebben."


23


Inge hield de baby stevig vast, toen ze uit de boot stapte. Het jongetje werd met een geeuw wakker en begon te huilen. "Hij heeft honger", bedacht ze, maar het zou nog wel even duren voordat de moeder tijd had om hem de borst te geven. Terwijl ze de baby wiegde, liep ze op de modderige oever heen en weer. Zonder veel woorden stapten de vrouwen en kinderen uit de boot. Iedereen hielp mee om de bagage en de voorraden uit te laden. Ze hadden ook een aantal stokken bij zich om tenten mee te bouwen. Het riet voor het dak en de wanden was ruimschoots voorhanden.
Die ochtend hadden ze al snel de rivier verlaten en waren een bijna ondoordringbare jungle binnengevaren. Soms moest iedereen zich bukken om de overhangende boomtakken te ontwijken. Opgeschrikte vogels wiekten weg en lieten hun nesten onbeschermd achter. Soms passeerden ze het nest van zo nabij, dat de vrouwen de eieren konden rapen. Een visarend, die zijn nest in een dode, met uitwerpselen besmeurde boom had gebouwd, bleef onverstoorbaar zitten. Inge had haar ogen niet van de vogel af kunnen houden. Boven de boot cirkelde, schel schreeuwend, de andere vogel van het broedpaar. Na een uur of twee, de zon stond al hoog aan de hemel, kwamen ze bij de Verborgen Eilanden aan. Opeens verlieten ze het moerasgebied en lag een grote open plek voor hen. In de loop der tijden was het eiland met plaggen verhoogd en de wal torende nu boven het schip uit. Lang geleden werden deze gebieden door vliegende stormen en overstromingen geteisterd. De zee drong dan kilometers diep het land binnen. Ze had verhalen gehoord van moeder, dat de bevolking van het dorp met vee en al naar deze plek vluchtte. Tegenwoordig bleven deze stormrampen gelukkig uit en werd het slechts als jachtkamp door de jagers en vissers uit het dorp gebruikt. Ze was hier nog nooit geweest en toch voelde deze plek veilig en vertrouwd. Ze wandelde weg van de krioelende groep en keek ze om zich heen. Overal zag ze een groengele wuivende zee. De bomen waren er amper groter dan een volwassen mens en waren door de wind oostwaarts gebogen.
"Inge, Inge!" Ze schrok op uit haar overpeinzingen. Haar moeder kwam op haar toegelopen. Hilga boog voorover en lachte naar de baby. Toen keek ze Inge aan en zei: "De moeder kan zo dadelijk het kind voeden. Zou je mij dan willen helpen bij het opzetten van ons nachtverblijf?" Het laatste zei ze wat plagerig, de tent bestond immers uit niet veel meer dan een afdak met twee stokken. Met simpel vlechtwerk van takken en stro werden de zijkanten winddicht gemaakt. Overal waren vrouwen en kinderen bezig met hun bouwsel. De hutten kwamen in een cirkel te staan. In het midden stonden de voorraden. Kleinere kinderen speelden al tikkertje alsof er niets aan de hand was. Onder de vrouwen heerste echter een bedrukte stemming. Allen waren ze nu gescheiden van hun echtgenoot of vader. Mocht het ergste onverhoopt gebeuren, dan stonden ze er helemaal alleen voor. Maar er werd ook gelachen. De druk van het dorp was verdwenen, het gevaar voorlopig nog ver weg.
24
Sikke kon zijn armen amper meer bewegen. De hele ochtend en een groot deel van de middag hadden ze de oever onder schot genomen. Doelwit was een kolossale wilg met een stam van meer dan een meter breed. Terwijl een van hen de boot op de plek probeerde te houden, schoten de anderen hun pijlen op de boom af. De bogen waren vervaardigd uit taxushout en werden door de volwassenen gebruikt bij de jacht. Sikke en Luc merkten al direct dat deze bogen veel moeilijker te bespannen waren dan de bogen die ze als kind hadden gebruikt. Magnuson had duidelijk meer ervaring en kracht. Toch kostte het hem de nodige moeite om de boom te raken en als dat al gebeurde, viel de pijl daarna op de grond. Nadat ze voor de tweede keer de verschoten pijlen opzochten, bleef Magnuson abrupt staan. "Dat is het! We oefenen verkeerd." Sikke en Luc keken hem verbaasd aan. "We oefenen al uren", kreunde Luc. Magnuson wees op de wilg, waaraan ze hun boot hadden vastgemaakt. "Kom, we gaan even zitten, dan leg ik het je uit."
Sikke en Luc gingen met hun rug tegen de wilg zitten. Magnuson zat met gekruiste benen voor hen. Hij dacht even na en begon toen met een vraag. "Heeft één van jullie wel eens een drakenschip gezien?" Sikke en Luc schudden ontkennend. Magnuson moest lachen. "Ik ook niet." De twee jongens keken hem onthutst aan. Hij vervolgde: "Maar ik heb wel een tekening ervan gezien ... op perkament." Aan de reactie van zijn vrienden kon hij zien dat geen van beiden konden lezen of schrijven, laat staan dat ze een vikingschip in het echt hadden gezien. Daarom vervolgde hij snel: "We hebben de hele tijd geoefend om een drakenschip te raken, niet om in zo'n schip te schieten. Om hem in brand te schieten, begrijp je." Luc snapte er niets van, maar Sikke begreep wat Magnuson bedoelde. "In het schip liggen de brandbare spullen, de geroofde koopwaar, maar vooral het zeil. Noormannen maken hun zeilen waterdicht met vet. Het is nu al een aantal weken droog, dus het zeil is heel ontvlambaar." Sikke knikte opnieuw en zei: "We moeten niet hard en rechtuit, maar met een boog schieten om het schip in brand te krijgen." "Precies", zei Magnuson en hij keek daarbij Luc aan. "Dat maakt het een stuk gemakkelijker", zei deze en hij stond op. "Laten we gaan. Ik wil het graag uitproberen." Luc liep naar de boot en maakte het touw los. Magnuson en Sikke raapten de pijlen op en volgden hem. Op de rivier bleek al snel dat ze meer afstand moesten nemen om hun pijlen goed te kunnen richten. De eerste schoten waren te kort en plonsden in het water. Zetten ze teveel kracht, dan verdwenen de pijlen in het gebladerte van de wilg. Maar uiteindelijk ploften de pijlen regelmatig in de stam van de wilg. Vooral de bogen die Luc zijn pijlen liet beschrijven waren de hoogste van het drietal. Maar toch was hij even nauwkeurig als de anderen.
Toen voor de zoveelste keer bijna alle pijlen in de boom staken, besloten ze om naar huis te gaan. Of liever gezegd naar opa's hut. Hun huizen waren of ver weg, of stil en leeg, zoals het huis van Sikke.
Grootvader was bezig om de vuurpotten klaar te maken, die ze bij de aanval op het drakenschip zouden gebruiken. Ralf legde de laatste hand aan de brandpijlen. Na de ijzeren punt had hij pluizige, kurkdroge vezels gewikkeld, die hij met linnen stroken had vastgemaakt. De stroken hadden enige tijd in de beste lampolie gelegen die hij in het dorp had kunnen vinden. De pijlen van essenhout waren lang en kaarsrecht. Toen het drietal arriveerde, gaf grootvader kortaf aan dat ze eerst hun wapens en uitrusting moesten verzorgen en een slaapplaats inruimen. "Daarna hebben we een bespreking. We verwachten de Noormannen morgen." Er klonk plotseling geroep langs de rivier. Ralf en grootvader sprongen op. In de rivier dreef het lichaam van een man. Het lag verwikkeld in een boomtak, die midden op de rivier zijn weg zocht. Aan de kleren die hij droeg konden ze hier dat het om een Noorman ging. Het lijk verdween al snel uit het zicht. "Het tweede teken," mompelde grootvader, "eerst de geboorte van de baby en nu dit."
 
25


Lotho arriveerde bij grootvaders hut toen het al donker was. Hij had voor de paarden een veilige plek gezocht. Op aanwijzing van Gelf had hij een door grote vlechtheggen omgeven plaats gevonden. Hier kon hij de dieren achterlaten en, hoewel Lotho dat nooit zou uitspreken, eventueel gebruiken als ze onverhoopt moesten vluchten. Hij bond beide paarden met een stevig touw vast en strooide het meegebrachte hooi uit over de grond. Ze begonnen beide direct te eten. Op het terrein was ook een modderige poel, waaruit ze konden drinken. Als afscheidsgroet sloeg hij de beesten op de schoften en begon toen aan de lange wandeling terug.
Toen hij dichterbij kwam, hoorde Lotho dat grootvader weer een verhaal over Magnus vertelde. "Rome is op zeven heuvels gebouwd en door hoge muren omgeven. Een vastberaden verdediging zou het lang kunnen volhouden. Toen hoorden we van een nieuwe gruweldaad die door de barbaren was gepleegd. Ze hadden de paus de ogen uitgestoken en met zijn gevolg uit de stad verdreven." Sikke en Luc rilden bij de gedachte. Ralf vulde aan. "De paus is de leider van de christenen ... " Grootvader knikte: "Hij leidt de christenen in hun strijd tegen de heidenen." "Zijn de Noormannen heidenen, grootvader?", vroeg Luc. Grootvader knikte. "Zijn wij dan christenen?", vervolgde Luc. Grootvader reageerde afhoudend. "In Nywaldum zijn geen christenen. Toch luisteren we naar de rondtrekkende predikers en er zijn er die het nieuwe geloof aan willen nemen." "En velen blijven de oude goden trouw", vulde Lotho aan. "Laten we maar hopen dat de christelijke én de heidense goden ons morgen zullen helpen", zei Magnuson plechtig.
"Ga door met je verhaal," zei Lotho tegen grootvader, "ik heb het idee dat het misschien wijze lessen bevat." "Zeer zeker", zei grootvader, "maar dat zal zo direct duidelijk worden. We waren dus bij Rome gearriveerd. De bezetters van deze gigantische stad hadden zich achter de hoge muren verschanst. Eenieder die ze niet vertrouwden werd de stad uitgejaagd. Deze vluchtelingen liepen ons ten slotte geweldig in de weg en hinderden de bewegingen van de troepen. Al die tijd joelden de bezetters ons vanaf de muren uit. Ze daagden ons uit de muren te beklimmen. Uiteindelijk gaf keizer Karel de Friezen het bevel om als eerste in de ochtend aan te vallen." Grootvader verdeelde een gedroogde worst onder zijn toehoorders. "Van luisteren word je hongerig." ‘Het was een goed idee om dit verhaal te vertellen’, bedacht hij. Voor Magnuson, Sikke en Luc zou de confrontatie met de Noormannen het eerste echte gevecht zijn. Een verhaal over een grote Friese overwinning zou hen moed geven. "Magnus vertelde zijn aanvoerders dat het een hele eer was om voor de eerste stormloop te worden gekozen." De aanvoerders knikten, maar één van hen merkte op: "Magnus, de keizer vindt ons Friezen het dapperste contingent in zijn hele leger, maar met een stormloop op die machtige muren zullen er vele doden en gewonden vallen." Magnus knikte. "Daarom zullen we een manier moeten vinden om ongezien de stad in te trekken en de verdedigers te verrassen." Zijn luitenants bleven echter stil. Rome's muren waren onneembaar. Alleen als de verdediging faalde, hadden aanvallers een kans. "Uiteindelijk heb ik toen het woord genomen, ook al was ik de jongste", zei grootvader en hij glimlachte naar Magnuson. "Daarna heb ik je vader pas goed leren kennen." Sikke en Luc zagen dat hij bloosde. "Mijn vader heeft Uw naam vaak genoemd", zei Magnuson. "Maar vertelt U alstublieft verder. Mijn vader zei altijd, dat dit één van de belangrijkste dagen uit zijn leven was." "Tijdens mijn omzwerving rond de muren van Rome," vervolgde de oude man, "was ik op een gegeven moment op een plek aangeland, waar een zijtak van de rivier de stad werd binnengeleid. Op de plek waar het water onder de muren verdween, bevond zich een roestig hekwerk, dat met grote ijzeren bouten, op het eerste gezicht onwrikbaar in de stadsmuur was geklonken. ‘Als het ons lukt om met paarden het hek los te trekken, zullen goede zwemmers in de stad door kunnen dringen. Ze moeten zo'n dertig meter onder water zwemmen en daarna duiken ze op in de binnengracht …‘ De aanvoerders zwegen toen ik was uitgesproken. Allen keken Magnus aan. Deze staarde bedachtzaam in de vlammen. "Er zitten nog veel onduidelijkheden in je plan", zei Magnus, eerst met donkere stem maar al snel wat opgewekter. "Het is wel het beste plan dat we hebben." Magnus stond op en liep voor zijn aanvoerders langs en gaf bevelen. Er moesten paarden en sterke touwen of kettingen worden gehaald, de zwemmers moesten worden geselecteerd en de rest van het leger in paraatheid gebracht. Opeens was het een drukte van jewelste, terwijl de luitenants de nacht in renden. Ook Magnus verdween, naar achteraf bleek om de plek zelf te inspecteren. Toen hij terugkwam stonden de paarden klaar en waren de gekozen soldaten aangetreden. Ook ik behoorde tot die kleine groep." "Is mijn vader meegegaan door het kanaal, de stad in?", vroeg Magnuson. "Née," zei grootvader, dat zou te riskant zijn geweest. Het risico om te worden betrapt was te groot. Nee, Magnus zou aan het hoofd van de Friese ruiterij de stad binnenstormen. Als het ons ten minste lukte om een poort van de stad te openen. Het verhaal hierna is bekend. Het lukte ons om de stad binnen te dringen en de Romeinse poort te openen. Magnus en zijn ruiters drongen als een vloedgolf Rome binnen en versloegen de opstandelingen, die in paniek de stad verlieten. Tot ver buiten de stadsgrenzen werden ze door de Friezen nagezeten. Magnus sloot na deze overwinning echter de poort om vervolgens de paus en de keizer de toegang tot de stad te weigeren. Deze waren geschokt. Ze hadden verwacht dat de Friezen de stad aan de keizer zouden aanbieden. Magnus vroeg om de vrijheid van hem en zijn landgenoten. Keizer Karel tekende uiteindelijk een keizerlijk besluit waarin hij de Friezen voor alle tijden de vrijheid schonk. In ruil hiervoor zouden de Friezen de keizer immer en altijd steunen. Ook de paus tekende dit protocol, waarvan een afschrift in de bibliotheek van het Vaticaan werd opgenomen. De keizer en de paus namen daarop opnieuw bezit van Rome. Kort daarna werden we uit Karels dienst ontslagen en konden we eindelijk naar huis."
Lotho bedankte grootvader voor dit mooie verhaal. "Wat is de les, grootvader?", vroeg Luc. Ralf stond op: "Daar hebben we het nog wel een keer over. Jullie gaan slapen, morgen wordt het een belangrijke dag." "Maar ... ", protesteerde Luc. "Geen gemaar," zei zijn vader, "de Noormannen liggen nu ook al op één oor!"
 26


Inge werd wakker toen de zon al op was. Het was gisteravond lang onrustig geweest in het kamp. De vrouwen hadden tot laat met elkaar zitten praten en Inge had niet gemerkt dat haar moeder naast haar kwam liggen. Hilga sliep nu nog vast. Inge hoopte dat de slaap de onrust weg zou nemen die ze al dagen bij haar gevoeld had. Maar ze wist ook dat er pas echt rust zou komen als de gezinnen waren verenigd. Als ze Wismund en Sikke ongedeerd zou kunnen omhelzen. Voorzichtig kroop ze in het eerste ochtendlicht naar buiten. Het gras was koud en vochtig. De onderkomens op het eiland staken amper boven de ochtendmist uit. Inge rilde en trok een omslagdoek strak om zich heen. Zoals ze hier stond, leek ze helemaal alleen op de wereld. Angst kroop naar haar hart. Bijna automatisch betastte ze vaders mes. Dat deed ze vaker de laatste tijd en ze wist dat door dit mes Wismund haar altijd zou vinden, waar ze ook was. Maar zover hoefde het misschien niet te komen. Wie weet voeren de Noormannen gewoon door. Was hun schip afgeladen met buit en waren ze het plunderen van arme, afgelegen dorpen en boerderijen zat. Terwijl deze hoopvolle gedachte door haar heen schoot, wist ze dat deze wens niet uit zou komen. De wereld om haar heen was vaag en vermoeid, alsof ze zich verbergen wilde voor de zon en het rauwe daglicht. "Vanmiddag komen ze!" Inge mompelde deze woorden een aantal malen tegen het inktzwarte water. Een steen, die ze in water gooide, verstoorde deze sombere spiegel, waarin ze staarde. Inge stond op, veegde haar rokken af en stond op. Ze zou gaan oefenen met haar mes; tot ze erbij neerviel.


Ook Lotho keek uit over een grijze zee, waaruit langzaam de hutten als omgeslagen roeiboten verschenen. Grootvader en hij waren de gehele nacht wakker gebleven. Een aantal malen werden ze bezocht door gewapende mannen van het dorp. Snel en bondig rapporteerden ze de voortgang van de voorbereidingen. Naarmate het daglicht naderde nam de spanning toe. Grootvader was een half uur geleden verdwenen. In zijn handen had hij een schop en een beker. Zonder te vragen begreep hij dat de oude man de beker in de omgeving ging begraven. Aan de manier waarop grootvader de beker vasthield, kon hij zien dat deze zwaar was. Waarschijnlijk tot de rand gevuld met gouden Romeinse munten. De oude man was echter nog niet teruggekeerd.
Grootvader zat nog geen vier meter bij Lotho en zijn eigen hut vandaan. Hij wilde even zijn gedachten ordenen. De oude man was niet gewend aan zoveel drukte om zich heen. Hij woonde al jaren alleen met Syt op deze plek en nu had hij vijf gasten en stond hij op het punt een gevaarlijke expeditie te ondernemen. Zijn Iaatste heldendaden lagen al dertig jaar achter hem! Een veldslag hing altijd al uren tevoren trillend in de lucht. Hij herkende het, zelfs na al die jaren, onmiddellijk. Vandaag zou het drakenschip aan de horizon verschijnen, vannacht zou de beslissende slag plaatsvinden. Grootvader schrok op uit zijn gedachten, toen er geritsel in de struiken naast hem klonk. "Zo Syt, oude jongen", zei hij verrast. "Heb jij je nieuwe vriend Luc even in de steek gelaten?" Syt verscheen kwispelstaartend uit de mist. Grootvader weerde de kolossale wolfshond af, toen die hem enthousiast in zijn gezicht begon te likken. Hij klopte het beest op de rug. Syt torende hoog boven hem uit. De oude man moest denken aan de vechthonden, die tijdens een veldtocht met hen waren meegetrokken. Ze konden een ruiter tijdens een charge bijhouden en stortten zich op de tegenstander. Hij had gezien hoe ze ruiters van hun paard afsleurden. Syt was het achterachterkleinkind van zijn eerste hond. Deze generaties honden hadden hem altijd trouw beschermd en in de oorlog zijn leven gered. Syt vleide zich tegen hem aan en grootvader voelde onmiddellijk zijn lichaamswarmte. Vele nachten had hij op die manier gelegen, profiterend van de warmte die zijn hond hem gaf. Op het plein voor het gemeenschapshuis stonden twee koeien vastgebonden. Ze maakten deel uit van het plan om de Noormannen te verleiden de nacht in het dorp door te brengen. Alsof ze hun lot voorvoelden, volhardden ze in hun klagende geloei. In zijn droom werd Sikke aangevallen door een woeste Noorse krijger. Deze stormde met opgegeven zwaard op hem af om plotseling in een brullende stier te veranderen. Sikke schoot overeind en keek een moment wezenloos naar buiten, om opeens te beseffen waar hij was. Hij stootte Luc en Magnuson aan. "Wakker worden. Het is al licht. De Noormannen komen eraan!"
 
27


Hilga zag Inge in de ochtendmist verdwijnen. De zon won al aan kracht en het beloofde weer een stralende dag te worden. Er trok een vlucht aalscholvers over, zilverreigers zochten een plek voor de jacht en een aantal ooievaars stroopte de oevers af, op zoek naar kikkers. Een concert van duizenden vogels had een aanvang genomen en zou de hele dag voortduren. ‘Zal ik haar volgen?’, bedacht Hilga. ‘Maar nee, thuis zou ik dat ook niet doen. Ze kan uitstekend voor zichzelf zorgen en ver weg gaan was niet mogelijk.’ Toch voelde ze de sterke behoefte om met haar te spreken. Te vertellen hoe ze Wismund miste en hoe bang ze was voor Sikke en grootvader en vooral hoeveel ze van haar hield. Ze werd bijna razend bij het idee dat ze haar kinderen zou verliezen. Na de geboorte van haar eerste twee kinderen, Sikke en Inge, had ze geen zwangerschap meer kunnen voldragen. De tranen sprongen in haar ogen als ze dacht aan de hoop wanneer er weer leven in haar groeide. Maar altijd kwam daarna de pijn als ze de vrucht verloor, de woede en uiteindelijk het grenzeloze verdriet. Ze had geïnformeerd bij oude, wijze vrouwen naar een remedie voor haar kwaal, maar kruiden en amuletten hadden haar niet geholpen. Gelukkig had Wismund haar geen verwijten gemaakt, hoewel ze er nooit samen over spraken. Maar ze merkte hoe haar man al zijn liefde in het kleine gezinnetje stak en waakte over het welzijn van de kinderen.
Sikke en Inge waren voorspoedig opgegroeid. Sikke zou op termijn de smidse van zijn vader overnemen en Inge zou een knappe jonge vrouw worden, die door menige jonge man zou worden begeerd. Hilga had al in Nywaldum rondgekeken, maar geen van de jongemannen uit het dorp leek haar een geschikte kandidaat. Maar er was nog tijd en Inge had nog volstrekt geen belangstelling voor haar mannelijke leeftijdgenoten. Het omgekeerde was wel het geval en moeders begonnen in haar nabijheid te pochen over hun jongens. Ze ging er nooit op in, ofschoon Hilga gloeide van trots. Langzaam liep ze terug naar het kamp. Ze zou daar op Inge wachten.
Toen Hilga het provisorische kamp binnenliep, zag ze dat de meeste vrouwen met de kinderen om een geïmproviseerd vuur zaten. Boven de vlammen hing een grote bronzen pot. Ze rook de geur van groentesoep, krachtiger gemaakt met rundvet en stukjes gedroogd vlees. Een aantal peuters kroop uitgelaten rond. "Kom bij ons zitten, Hilga. De soep is zo dadelijk klaar." Kress maakte ruimte in de kring. De vrouwen hadden biezen matten gevlochten om comfortabeler te kunnen zitten. Ze aarzelde geen moment en nam naast haar plaats. Direct voelde ze de warmte van de groep en de ochtendkou verliet haar lichaam. Kress voedde haar kind. Vertederd keek Hilga toe. Gulzig zoog de jongen aan de tepel, zijn kleine armpjes krampachtig gestrekt. Kress wiegde het kind tot het een luide boer liet. In de groep klonk ontspannen gelach. Met een zachte leren lap veegde Kress het gezicht van de baby schoon. Het jongetje kraaide van plezier. "Waar is Inge? Ik heb haar de hele ochtend nog niet gezien", vroeg Kress aan Hilga. "Ze verkent de omgeving." Antwoordde ze. "Als ze maar .... " "Kress, maak je maar geen zorgen. Inge loopt niet in zeven sloten tegelijk." "Nou, één kan genoeg zijn", zei haar vriendin, die zelf om dit antwoord moest lachen.
Inge bleef stokstijf staan. Voor haar doemde een aantal donkere, voorover gebogen gestalten op, die recht op haar af kwamen. Haar hart sprong omhoog en ze bleef stokstijf staan. Ze onderdrukte de neiging om weg te rennen. Langzaam liep ze naar de rand van het pad en verstopte zich achter een brede vochtige stam. Inge hijgde en dwong zichzelf om rustiger te ademen. Ze tuurde in de mist, maar het was moeilijk om te bepalen waar de indringers waren .... opeens verstijfde ze opnieuw. Op een paar meter afstand stapte een hert te voorschijn, dat omzichtig en snuivend om zich heen keek. Met haar mes in de hand keek Inge doodstil toe, hoe nog twee hinden verschenen. Als laatste kwamen twee kalfjes van nog geen twee maanden oud uit de mist te voorschijn. Het leek wel een bevroren stukje tijd. Ademloos staarde ze in de mysterieuze bruine ogen. Wat een hele tijd voor haar leek, waren in werkelijkheid een tiental seconden. Zonder waarschuwing vooraf sprong het voorste dier opzij en verdween, gevolgd door de andere dieren in het struikgewas tegenover haar. Met een zucht liet ze zich tegen de boom zakken. Het kon haar even niets schelen, dat haar kleren smerig zouden worden. Op haar netvlies brandden nog steeds de speurende ogen van het voorste dier. "Zo wil ik zijn, zo wil ik worden, zoals dat voorste dier, dapper en zorgzaam." Haar eerste impuls was om de dieren te volgen, lid te worden van deze groep. Maar Inge bedacht zich. Ze had beloofd om niet te ver weg te gaan. Aarzelend stond ze op en sloeg het pad naar het kamp in.


28


Syt week al enkele uren niet meer van grootvaders zijde. "Het derde teken, ze komen vandaag", zei hij tegen Lotho en Ralf, die naast hem zaten. Deze knikten. Lotho was bezig zijn mes te slijpen. Talloze malen had hij de slijpsteen over het scherp van de snede gehaald. Hij hield het tegen de zon. "Ik zou er het zonlicht mee in tweeën kunnen snijden", zei hij voldaan en hij stak het mes weg. Door de schittering zou de vijand kunnen worden gelokt. Gelukkig wisten ze hoe de Noormannen zouden arriveren. In hun machtige drakenschip over de rivier die hun dorp bijkans schampte, om daarna richting zee af te buigen. Met de huidige oostenwind was dat een afstand van nog geen twee dagen. Aan de monding lag het dorp Bilt. Er was een boodschapper gestuurd om hun buren te waarschuwen. Het zou hen echter niet meer lukken op tijd hier te zijn. De strijdmacht van Nywaldum bestond uit vijfentwintig volwassenen, mannen, een aantal ouderen en zes kinderen. Geen van hen, zelfs Lotho niet, had veel militaire ervaring. In een rechtstreeks gevecht zouden ze door de Noormannen worden verpletterd. Met hun grote zwaarden en bijlen gingen ze de tegenstander te lijf en gaven geen pardon. "We moeten hoe dan ook proberen om een rechtstreeks gevecht te mijden", zei grootvader. Ralf knikte: "Dan zijn we kansloos." Aandachtig spande hij zijn boog zo strak, dat de pees zong in de wind. Naast hem lagen nog meer bogen, die hij al gespannen had. Terwijl Lotho en Ralf de laatste hand aan hun wapenrusting legden, zaten Magnuson, Sikke en Luc in de schaduw van een meidoorn die op de omwalling groeide. Ze hadden opdracht gekregen om alle pijlen, en dat waren er wel honderd, op onvolkomenheden te onderzoeken en ze dan nauwkeurig in manden te zetten. Hieruit moesten ze de pijlen halen om het vikingschip in brand te schieten. Vanavond had elk de beschikking over dertig pijlen. "Als ze allemaal raak zijn, staat het schip in lichterlaaie", zei Luc. "Behalve als het gaat stortregenen of er een harde wind opsteekt", antwoordde Magnuson. Luc keek wantrouwend naar de lucht. Maar op wat wolken in het zuiden na, was de lucht stralend blauw. "Ik voorspel je dat het vanavond onbewolkt is", zei Luc stellig. 'Hoe meer wolken, hoe beter. Je moet niet vergeten dat er wachtposten bij het schip staan. Het is dan pikdonker op de rivier. Gelukkig is de maan al ver geslonken." Ondertussen controleerden hun handen zorgvuldig de pijlen. Ze reinigden en olieden de punten, trokken de windsels strak en controleerden de veren aan het uiteinde. Sikke woog een pijl in zijn handen en probeerde zich voor te stellen hoe die brandend in het hout plofte. Pijlen als deze konden vast en zeker een volwassen man doden. Liefkozend betastte Sikke de schacht van de pijl en fluisterde hem zacht. "Jij weet waar je landen moet, ik zal je de snelheid geven om dat doel te bereiken." Magnuson lachte: "Als je dat bij elke pijl wilt doen, dan ben je nog even bezig." Sikke stopte de pijl in de laatste mand. "We zijn bijna klaar en dan kunnen we ze aan grootvader laten zien."
Sikke ging staan en rekte zich uit. Vanaf de omwalling keek hij de rivier af. Bijna automatisch klom hij in de boom. Deze was al tientallen jaren en oud en daarom gemakkelijk te beklimmen. Toen hij het voor hem hoogste punt had bereikt, staarde hij opnieuw over het weidse landschap. De rivier kronkelde naar het zuidoosten. Er ging plotseling een schok door hem heen. In de verte naderde een gigantisch watermonster. Toen realiseerde hij zich, dat hij de drakenkop van de vikingboot in de verte boven het geboomte uit zag steken. Sikke aarzelde geen moment en liet zich naar beneden vallen tussen de manden met pijlen. Magnuson en Luc keken hem geschrokken aan. "De Noormannen komen eraan. Ik kan het schip al zien," riep Sikke luid, "over een uur zijn ze hier." Op dat moment kwam Lotho aangerend. "De Noormannen naderen. Jullie moeten snel jullie bogen en de pijlen naar de boot brengen. We verdwijnen uit het zicht tot het donker is." Hij keek het drietal aan. "Vanaf dit moment is het menens, mannen."
 
29


De uitkijk op het drakenschip leunde tegen de bewerkte houten boegspriet. Elke keer was Sikke onder de indruk van het houtsnijwerk. Geometrische patronen dansten naar boven om te eindigen in een monsterlijke kop, die met opengesperde neusgaten de wereld in keek. Die aanblik van de drakenkop alleen al deed de bevolking van deze gebieden vluchten, hun onbeschermde dorpen voor de plunderende noorderlingen achterlatend. Soms werd er weerstand geboden, maar de boeren en vissers waren geen partij voor deze ervaren krijgers. De tocht was een groot succes gebleken. Op de heenweg al werd een Saksisch schip op weg naar Engeland geënterd en de bemanning over de kling gejaagd. Het schip vervoerde een groot aantal zwaarden, helmdoppen en bronzen ketels. In de tent van zeildoek, die blijkbaar aan de kapitein had toebehoord, vonden ze een zware met ijzer beslagen kist. Harald, de aanvoerder van de bende, had hem opengewerkt. De kist was geheel gevuld met gouden en zilveren munten, sieraden en kleine goudstaven. Met vier man lukte het om deze schatkist over te zetten. Alleen al met de inhoud hiervan kon elk van hen land, een boerderij en een vrouw verwerven. Het doel van de reis was eigenlijk al bereikt!
Met het schip op sleeptouw reisden ze langs de kust. Op een kleine zandplaat begroeven ze de wapens en de ketels. Deze zouden op de terugreis worden opgehaald. Het moraal van de bemanning was hoog, toen ze uiteindelijk de zee verlieten en een brede rivier opvoeren, belust op buit.
Die had niet op zich laten wachten. Na een drietal succesvolle overvallen waren ze diep in het achterland doorgedrongen. Noodgedwongen moesten ze het schip een landtong overtrekken om dieper water te bereiken. "Knut, je staat te slapen. Hou je ogen open, we zijn hier in vijandig gebied!" De stuurman brulde hem dit toe. "Hoezo vijandig. Er wordt ons geen strobreed in de weg gelegd", mopperde de uitkijk voor zich uit. "Het zou leuk zijn om weer eens in actie te komen." Dit verdomde land bestond voor het grootste deel uit moeras en de rest was water, tot in de verre omtrek.
Knut aarzelde even. Vaag zichtbaar in de verte onderscheidden zijn gevoelige ogen een groen begroeide verhoging in het landschap. Dat duidde op bewoning en hij meende dan ook een aantal dunne rookpluimen te kunnen onderscheiden. Knut schreeuwde en gebaarde de stuurman om naar voren te komen. Aandachtig volgde hij de wijzende arm van Knut. "Een flink dorp. Zo'n buitenkansje laten we niet lopen." Met een luide kreet trok hij de aandacht van de roeiers. Na zijn korte uitleg juichten ze en grepen de riemen stevig beet. In hoog tempo zetten ze koers op Nywaldum - want dat was die nederzetting. Een bocht in de rivier onttrok het drakenschip een tijdje aan het zicht.
Grootvader was de laatste die in de boten stapte. Hij wierp een laatste blik op het dorp dat hij mede had helpen opbouwen. "Ik hoop je straks ongeschonden weer aan te treffen. Dat je de verwoesting door een bezoek van de Noormannen bespaard mag blijven." Toen zette hij zijn boom in het water en bracht de boot in beweging. De verdedigers van het dorp zouden elkaar stroomafwaarts treffen. Sikke zat stil ineengedoken in de boot. Tot het laatste moment had hij gehoopt dat zijn vader op tijd zou arriveren. Maar helaas, deze hoop was nu vervlogen. Daarvoor in de plaats kwam de angst dat Wismund de Noormannen in de armen zou lopen. "Maar daar is hij veel te slim voor", had Luc geruststellend tegen hem gezegd. "Hij ruikt, net als mijn vader, onraad op een kilometer afstand." Sikke wilde het graag geloven, maar zijn onrust bleef. Het dorp was al snel achter hen verdwenen en grootvader zocht geroutineerd zijn weg op het water. Na zo'n vijftien minuten manoeuvreerde grootvader de lompe boot handig in een inham. Wat vanaf de rivier een inham leek, bleek echter een smalle vaart te zijn, die dieper het moeras in voerde. Al snel troffen ze de andere boten, die het dorp al eerder hadden verlaten. Fluisterend werden ze begroet. Vaardige handen bonden hun boot vast aan de andere. Ze konden nu niet veel meer doen dan wachten, wachten op het besluit van de Vikingen of hun dorp de moeite waard was. De hemel werd langzaam donkerblauw en de eerste sterren verschenen. Sikke luisterde naar het geroezemoes van de stemmen. Hij trok zijn mantel om zich heen. Knikkebollend viel hij uiteindelijk tegen de boord van de boot in slaap.
 
30


Sikke voelde een hand op zijn schouder en werd met een schok wakker. "Ik ben in slaap gevallen!", schoot er door hem heen. Grootvader bracht zijn wijsvinger naar de lippen. Sikke knikte en boog zich voorover om Luc wakker te schudden, die in elkaar gerold op de scheepsplanken lag. Slaperig keek Luc hem aan, waarna hij zich alweer wilde omdraaien. De harde ondergrond leek hem niet te deren. Sikke kneep hem nu hard in de schouder. Luc schoot overeind en keek hem vragend aan. Opeens leek de hele situatie tot hem door te dringen. De vier aan elkaar gebonden boten, het licht uit een vuurpot dat over ernstig kijkende mannen viel en daarboven, nee, er waren geen sterren. In de loop van de avond waren er wolken op komen zetten, die de meeste sterren hadden verdrongen. Luc krabbelde omzichtig overeind en ging naast zijn vriend zitten. Op de boten was de toenemende spanning voelbaar. Sommigen betastten ernstig hun boog, maar de meesten zaten tot Sikke's grote verbazing gewoon te eten. Magnuson, die blijkbaar niet had geslapen, reikte hen beiden een stuk gedroogd vlees om op te kauwen. De stilte verdween om plaats te maken voor de nachtgeluiden; het opvliegen van belaagde vogels, een opspringende vis of het gekwaak van de ontelbare kikkers. Uit het niets verscheen een houten kano, waarin twee dorpelingen zaten. Geroutineerd werd de boot opgevangen en vastgebonden. Grootvader schoof naar voren en boog zijn hoofd naar de inzittenden. Sikke kon flarden van het gesprek verstaan. "Het dorp is in diepe rust. De Noormannen hebben tot diep in de nacht feestgevierd. Ze liggen nu waarschijnlijk allemaal in het gemeenschapshuis te ronken." "Dan gaan onze plannen door. Jullie weten wat jullie te doen staan." Er werd geknikt. "Als we de schildwachten bij de boot hebben overmeesterd, geven we het afgesproken signaal." De drie mannen schudden hun kameraden kort de hand, waarna de kano in het duister verdween.
Grootvader keek hen een tijdlang na en liep omzichtig terug. Toen hij Sikke passeerde keken de twee elkaar aan. Grootvader glimlachte en legde even bemoedigend een hand op zijn hoofd. Daarna ging hij bij Lotho en Ralf zitten en begon zacht te praten. Boodschappen werden doorgegeven aan de andere vaartuigen. Toen begon het wachten opnieuw, maar het duurde niet lang. "We vertrekken. De eerste groep moet nu zijn werk hebben gedaan." Hij riep Magnuson, Luc en Sikke naar achteren. Elk van hen overhandigde hij een in lappen gewikkelde grote stenen pot. In de pot zat houtskool, dat gloeiend heet lag te smeulen. Hierin konden ze straks bij de aanval op het drakenschip hun vuurpijlen aansteken. Zonder verder een woord te wisselen gaven ze elkaar de hand. Grootvader knikte hen bemoedigend toe. "We gaan naar het dorp", fluisterde hij zacht en hij ging voorzichtig staan om de boot af te duwen.
Knut en Svein lagen gillend van het lachen op het middenterrein van het dorp. De tranen liepen hen over de wangen. Ze hadden het grote gebouw even verlaten om te plassen. Ze waren totaal verdwaald en konden bijna niet meer op hun benen staan. Knut kwam wankelend overeind en hielp zijn gevallen kameraad. "We gaan terug naar het feest ... ", zei hij, maar de tranen liepen alweer over zijn wangen. "Welk feest?", vroeg Svein en hij begon weer onbedaarlijk te lachen. In de verte hoorden ze gezang. Het was een of ander smerig drinklied over overspelige goden en godinnen. Ze sloegen de armen om elkaar. "Daarginds moet het zijn", zei Knut en hij zong het lied zacht mee. "Het kan niet ver zijn." De kleden voor de deur van het gemeenschapshuis waren afgerukt en lagen verfrommeld tot een hoop op de grond. Binnen zaten zo'n twintig mannen rond een fel brandend vuur. Naast het vuur stonden drie vaten wijn, waarvan er één was aangeslagen. Een emmer met wijn ging rond, waarmee de drinkbekers en kommen konden worden gevuld. Enkele van de feestvierders droegen nog hun wapenrusting, ofschoon ze hun zwaarden hadden afgelegd. Het merendeel liep echter in onderkleding rond. Iedereen verkeerde in verschillende stadia van dronkenschap, maar toch ging er een gejuich op toen het tweede vat werd aangeslagen en de emmer opnieuw rondging.
Schuin achter de wijnvaten zat, wat afgezonderd van de rest, de aanvoerder van deze krijgsmacht en kapitein van het drakenschip. Hij had tot op dat moment nog niet gedronken, maar Harald, de zoon van Harald, heer van Visland, liet zich nu toch maar een hoorn volschenken. Hij dronk de wijn in één teug leeg en vroeg, zijn lippen aflikkend, om meer. Wijn was onbekend in zijn vaderland en als het Visland al eens bereikte, dan was de koninklijke voorraad snel verdwenen. Deze wijn was van prima kwaliteit en gratis! Achtergelaten door de gevluchte dorpelingen. "Eigenlijk is het een buitenkansje", bedacht Harald, "Over een dag of twee bereiken we de zee en dan begint de zware reis naar huis. Een feest nu is een prima afsluiting van deze plundertocht." En ze hadden succes gehad, overdacht Harald vol trots. Dat was al begonnen met het schip dat ze op volle zee hadden geënterd en overmeesterd. Daarna was het geluk met hen geweest. Friesland bleek een welvarend gebied te zijn. Grote hoeveelheden wapens en sieraden, prachtige stoffen voor hun vrouwen en wollen dekens voor de winter. De boot was volgepakt en dan moest de begraven buit nog worden opgehaald!
"Een succesvolle reis. Mijn vader zal trots op me zijn ... en Friia natuurlijk. Eindelijk zouden ze kunnen trouwen en .... " Hij hield zijn drinkhoorn op, die onmiddellijk werd bijgevuld. Hij schoof wat dichter naar het vuur en observeerde zijn mannen. Het was een goede ploeg van harde werkers aan de riemen. Opnieuw werd er een lied aangeheven en het vuur met kastjes en spinnenwielen opgestookt. Harald begon het lied mee te zingen. Aan het einde ervan hief iedereen zijn drinkgerei en dronk het leeg.
31
‘Natuurlijk had Harald hem en Svein weer aangewezen om bij het drakenschip wacht te lopen. Vanaf het begin van de reis had hij de pik op hem gehad. Natuurlijk heb ik stomme dingen gedaan, maar het was zijn eerste reis en vorige zomer was ik nog op jacht in de bergen van Visland, samen met de andere jonge mannen die in de buurt van het koninklijk paleis opgroeiden. En nu zit ik hier ...’ Knut liep in gedachten langs de oever heen en weer. Svein was onder het zeil gekropen en lag al een tijd in diepe slaap. Zelf stond hij ook te wankelen op zijn benen. Het was een koppige wijn geweest die ze die avond hadden gedronken. Eén voor één waren zijn kameraden op de grond in slaap gevallen of ze wankelden naar buiten. Toen het vuur bijna gedoofd was, had Harald hem met lodderige ogen aangekeken. "Jij, jij gaat onmiddellijk naar de drakar en je houdt je ogen open. En neem die mooie vriend met je mee." Harald probeerde een schop tegen de slapende Svein te geven maar viel bij die poging achterover, tot grote hilariteit van zijn drinkebroers.
Samen waren ze weg gesjokt, nadat ze een mantel hadden omgeslagen. De boot was zo'n vijftig meter voor het dorp op de wal gezet. Houten uitsteeksels en afval maakten het aanleggen bij het dorp onmogelijk. Svein maakte al snel duidelijk, dat hij niet meer op zijn benen kon staan. Kort daarop viel hij op zijn knieën en keerde zijn maag om in het gras. Het leek hem alleen maar zieker te maken en Knut had hem geholpen een slaapplek in de boot te vinden. Svein lag daar nu onbeweeglijk te ronken.
Knut kon amper de contouren van het schip aan de nachtelijke hemel herkennen. Het weer sloeg om en de temperatuur was al een flink stuk gedaald. Opeens klonk er gespartel in het water. Knut kon geen hand voor ogen zien. Het bleef verder rustig. Vast en zeker een otter. Hij had deze behendige rovers op deze tocht al vaak gezien. ‘Niet alleen de otters’, bedacht Knut, ‘Dit land krioelt van leven. Dieren, vogels, vis ... allemaal binnen handbereik.’ Zijn eigen land was koud en kil. Met lange, ijzige winters. De grond was slechts een dunne laag aarde en raakte snel uitgeput. Het wild was schaars en schichtig, terwijl er altijd de dreiging was van een aanval door beren of wolven. Nee, dan dit Friesland, dat was werkelijk een land van overvloed, van melk en honing. Opnieuw was er rumoer in het water. Voorzichtig liep Knut, een werpspies in de hand, naar de waterkant. Het was opnieuw stil en er was geen nieuwe verstoring. Hij wilde zich net omdraaien om terug te lopen, toen twee machtige armen hem beetpakten en tegen de grond smeten. Een smerige lap werd in zijn mond gepropt en zijn handen en voeten werden met touwen vastgebonden. Binnen een paar seconden lag hij gebonden en gekneveld op de grond. Zijn bonkende hoofd was niet in staat om te denken. Hij probeerde wanhopig om zich op zijn rug te draaien, maar hij kreeg zijn overvallers niet te zien. De beide mannen waren op dat moment al in de boot, bezig om met hun tondeldoos een klein vuur te maken. Dat zou het begin van de brand zijn, die daarna vanaf het water door vuurpijlen zou worden aangewakkerd. De vlammen lichtten voorzichtig op. "We gaan", mompelde de grootste van de twee, toen hij bijna over de slapende Svein struikelde. Zonder te aarzelen pakte hij de ronkende Noorman en liet hem ruw op het strand zakken, om hem vervolgens op de oever te trekken. Buiten bereik van de vlammen die straks op zouden laaien. "Daar hebben we geen omkijken naar, laten we wachten tot Lotho en de andere boogschutters zijn gearriveerd." Ze renden naar de plek waar ze de gebonden Noorman hadden achtergelaten. Die had zich omhoog weten te worstelen en keek met rollende ogen naar het vuur op het drakenschip.
Op dat moment verschenen er lichten op het water en de eerste brandpijlen vlogen naar het schip. Het duurde maar even om de juiste afstand te vinden en toen ploften er tientallen pijlen in het schip. Het eerste wat er begon te branden was de kapiteinshut op het achterschip. Maar toen de pijlen het bloedrode zeil in vlam zetten, pakte één van de aanvallers een mes en sneed de touwen van hun gevangene door en zetten hem ruw overeind. Zonder een woord te spreken, gaven ze Knut een duw in de rug in de richting van het dorp. Toen draaiden ze zich om en verdwenen in de nacht. Het bombardement van vuur ging ondertussen door en de vlammen kregen steeds meer vat op het schip. Terwijl hij nog een keer achterom keek, begon hij zo goed als hij kon te rennen. Hij moest zijn kameraden waarschuwen. Vlak bij de ingang van het dorp viel hij op de grond. Een scheurende pijn deed hem dubbelklappen en Knut lag kokhalzend in de modder. Half kruipend, half lopend bereikte hij uiteindelijk het gemeenschapshuis, dat nog in diepe rust was. Hij hoefde slechts één pas binnen te zetten, toen zijn maag weer in opstand kwam. De stank in de bedompte ruimte was overweldigend. Her en der lagen mannen te slapen. Naast de deur lag een slordige stapel wapens. "Brand", schreeuwde Knut, terwijl hij naar binnen wankelde. "Brand, de Friezen vallen aan, het schip staat in brand!" Lodderige ogen keken hem onbegrijpend aan. "Brand, de Friezen hebben de drakar in brand gestoken!" Uit de menselijke kluwen stond Harald op, die op Knut toestormde en hem door elkaar rammelde. "De Friezen schieten de boot in brand. Svein is dood!" Harald brulde van woede en liep vloekend en schoppend tussen zijn apathische kameraden door. "Pak je wapens en volg me. We moeten het schip redden." Harald liep naar de hoop met wapens. Hij pakte zijn helm, dat zijn gehele gezicht beschermde en zwaard. Zijn mannen begonnen overeind te krabbelen en grepen wapens, helmen en sommigen een schild. Het lukte echter lang niet iedereen om op te staan en een aantal sliep alweer rustig verder. Toen Harald over een groep van een man of tien beschikte, spurtte hij naar zijn schip, gevolgd door het tiental schreeuwende Noormannen.
Knut hield zich met twee handen aan de eiken deurpost vast. De ramp begon langzaam tot hem door te dringen. Plotseling besefte hij, dat ze wel heel ver van huis waren.
32


De boot bewoog geruisloos over het water. Ze zaten allen diep weggedoken in hun mantels. Alleen grootvader bewoog af en toe de peddel om te voorkomen dat de boot naar het midden van de rivier dreef. De sliertige wilgentakken onttrokken hen aan het zicht van de schildwachten bij de boot. De voetstappen van de schildwacht hadden ze daarnet nog gehoord, maar nu was het stil aan de overkant. Opeens flikkerde er een vlam op bij de drakenboot. De vlam doofde bijna onmiddellijk weer. Grootvader slaakte een diepe zucht. "Het is zover", zei hij en hij stuurde met een krachtige beweging de boot naar het midden van de rivier. Voordat Sikke het besefte, stonden Lotho en Ralf op en vlogen de eerste brandende pijlen door de lucht en boorden zich de boorden van het schip. Wankelend stonden de drie jongemannen op. Luc was de eerste, die zijn boog liet snorren. Sikke en Magnuson kostte het moeite hun evenwicht te vinden en vooral te bewaren! De eerste pijlen van Sikke plonsden in de rivier, maar toen herinnerde hij zich dat hij zijn pijlen met een boog in het schip moest schieten. De eerste minuten bleef het resultaat uit, maar toen vlogen de huiden van de hut op het achterdek in brand. Dit vuur leek de boogschutters te stimuleren en het lukte hen om het grote zeil van het drakenschip in vlammen te zetten. Magnuson plantte een brandpijl in de drakenkop, toen grootvader riep. "Luister, de Noormannen komen er aan. Bewaar je pijlen, die kunnen we beter voor hen bewaren." De vijf schutters hadden in trance bijna al hun pijlen afgeschoten. Grootvader wendde de steven en de boot dreef langzaam in de richting van de ingang van het dorp.
Hier verschenen een tiental gewapende Noormannen, die woedend brulden toen ze zagen dat hun schip in vlammen dreigde op te gaan. Zonder na te denken renden ze naar het schip. Voorop liep een grote man, die zijn mannen tot spoed aanspoorde. Een pijl ketste af op zijn helm, maar er volgden er meer. Een aantal Noormannen werd geraakt en tuimelde schreeuwend op de grond. Plotseling vlogen er ook brandende pijlen door de lucht, die het hele tafereel spookachtig verlichtten. De Noormannen kropen bij elkaar, alsof ze zo dekking wilden zoeken. In een paar minuten was de strijd voorbij en lagen of stonden de krijgers dicht op elkaar. Slechts een aantal, waaronder Harald, kon nog een zwaard vasthouden. Maar met deze wapens waren ze machteloos tegen de regen van pijlen die uit het duister kwam aanvliegen.
Plots hield het schieten op en was het een ogenblik stil. De gewonden kreunden en de resterende Vikingen keken Harald wanhopig aan. Maar deze tuurde slechts naar de laaiende vlammen, die zijn schip verteerden. Zelfs de trotse drakenkop had vlam gevat. Zijn ogen monsterden de afstand naar de struiken, maar iemand op de boten raadde zijn gedachten en een pijl boorde zich in het zand bij zijn voeten. Doordat de spanning van de strijd was weggeëbd, begonnen zijn kameraden hun ziekte weer te voelen. Sommigen ploften op de grond en waren tot niets meer in staat. Uit de duisternis klonk een stem, die de Noormannen iets toeriep. De man gebruikte een Deens dialect, dat Harald echter prima kon verstaan. Kort en bondig werd de Noormannen meegedeeld dat de strijd verloren was en dat de enige wijze keuze was om zich over te geven. Harald keek naar zijn kompanen. De aanblik maakte hem woedend. Slechts twee van hen waren nog tot strijd in staat, de rest lag gewond of met maagkrampen op de grond. Zonder een woord te spreken, wierp Harald zijn zwaard op de grond en nam zijn helm af. Tegen zijn kameraden gebaarde hij hetzelfde te doen. "We zijn nog niet verslagen," fluisterde hij, "onze kans komt nog." Uit de duisternis verscheen een grote boot, die iets voorbij het groepje aanlegde. Een tiental, met gespannen bogen in de hand, hield de Noormannen onder schot. De rest liep omzichtig op de Noormannen af en doorzocht hun kleding op verborgen wapens. De doodzieke mannen gaven nog de meeste problemen, ze stribbelden tegen voordat ze allemaal waren gebonden en met een lang touw aan elkaar waren vastgemaakt. Dit vreemde gezelschap zette zich wankelend in beweging, terwijl op de achtergrond het drakenschip door vlammen werd verteerd.
33


Wismund zag de vlammen in de verte. Hij vloekte binnensmonds. Dit betekende definitief dat hij te laat zou komen. Om aan de spiedende blikken van de Noormannen te ontkomen, had hij geprobeerd een kleinere rivier te volgen, maar deze had hem ten slotte gedwongen zijn boot in het veen achter te laten en nu spoedde hij zich, half zwemmend, half wadend in de richting van het dorp. Opeens doemde de heuvel met de moedertempel voor hem op. Hier kende hij de weg gelukkig op zijn duimpje. Wismund begon te rennen, Nywaldum was niet ver meer. Hij rook de lucht van brandend hout, die almaar sterker werd. Maar toen hij de aarden wal beklom, zag hij het dorp voor zich liggen. Nywaldum was ongedeerd, wat er brandde was het drakenschip op de oever van de rivier. Op het middenterrein klonk het geluid van mannenstemmen. Wismund dook in elkaar en sloop naar de smederij. Het huis was verlaten en de smederij was overhoopgehaald. Hij zocht en vond een zwaard en haastte zich naar buiten. Zich verstoppend tussen de huizen, sloop hij voorzichtig naar het plein. Bij het licht van een aantal toortsen kon Wismund het geheel goed overzien. Hij geloofde zijn ogen niet. Op de grond voor het gemeenschapshuis zat een tiental Noormannen vastgebonden op de grond. Tussen de mannen, die om hem heen stonden herkende hij Luc en Sikke! Deze laatste stond met gespannen boog klaar en hield de aanvoerder onder schot. Wismund stapte naar voren en dit trok de aandacht van een drietal boogschutters, die naar hem toe renden. De voorste hield al snel in en riep naar de anderen. "Het is Wismund, onze smid!" Sikke hoorde de naam van zijn vader en keek gespannen op. Toen zag hij hem tussen de boogschutters naar zich toe lopen. Sikke stond even stil, gooide zijn boog op de grond en rende zijn vader tegemoet.
Wismund drukte zijn zoon tegen zich aan. Wat was hij bang geweest dat Sikke wat zou overkomen. "Terug op je plaats, jongen. De klus is nog niet helemaal geklaard, hoor ik." Maar Sikke dacht even niet aan zijn pijl en boog, die in het gras lagen, zo blij was hij om zijn vader weer te zien.
Ook Lotho omhelsde zijn reisgenoot. "We hebben je nodig, vriend. Er zitten nog een paar Noormannen in het gemeenschapshuis." "Je moet me straks alles vertellen", zei Wismund, overdonderd door wat hij hier aantrof. "Dat beloof ik je, maar eerst moeten die Noormannen worden uitgeschakeld." Ze liepen naar grootvader, die met Gelf stond te praten. Grootvader wilde zo snel mogelijk het gemeenschapshuis binnenvallen, terwijl Gelf wilde wachten tot het licht was. "Ze zijn nu nog beroerd van de wijn. Morgen zijn ze opgeknapt en ze zullen dan de strijd niet uit de weg gaan." "In het donker is dat veel te gevaarlijk. We kunnen vriend niet van vijand onderscheiden", antwoordde Gelf. Lotho en Wismund luisterden even naar het gesprek, totdat Wismund zei: "Raadsleden, als de situatie in het huis is zoals grootvader schetst, dan is het verstandig om slechts met twee man naar binnen te gaan. We kunnen de kleren van de gevangenen aantrekken. Dan worden ze niet direct herkend." "En wie zouden dan die twee mannen moeten zijn?", vroeg Gelf. "Wismund en ik bieden ons als vrijwilliger aan. We zullen ze één voor één naar buiten slepen. Zodra ze buiten zijn, moeten ze onmiddellijk worden geboeid." Gelf keek grootvader aan, die keek bedachtzaam. "Het zou kunnen werken. Die dronkaards zijn amper tot vechten in staat." Wismund en Lotho hulden zich beiden in een tuniek van wolvenhuid, deden een brede leren riem om en zetten een gehoornde helm op en liepen naar de deur. Ze keken elkaar aan en stapten toen, Lotho voorop, naar binnen.
Lotho kon eerste geen hand voor ogen zien. Wel hoorde hij gekreun en gesnurk. Het gezelschap lag nog in diepe rust. Toen Wismund ook binnen stond, zocht Lotho de grond af. Bijna direct raakte zijn hand een wollen hemd aan. De drager ervan lag op zijn buik te slapen. Toen Wismund en Lotho hem voorzichtig optilden, protesteerde hij een beetje, maar sliep alweer snel verder. Ze droegen hem naar de deuropening en schoven hem er door. Krachtige handen grepen hem vast en de Noorman verdween in de duisternis.
"Dat is één", fluisterde Wismund. De tweede was zowaar nog gemakkelijker. Deze liep slaapdronken naar de deuropening en werd, toen hij zijn hoofd naar buiten stak door Gelf neergeslagen en vastgebonden. Toen het licht werd, lagen er zeven vastgebonden Noormannen in het gras.


Knut was klaarwakker. Het leek wel of er om hem heen met zakken graan werd gesleept. Ook hoorde hij fluisterende stemmen. "De Friezen", schoot er door zijn hoofd en hij verstijfde van angst. Onervaren als hij was, had hij de verhalen geloofd die aan boord over de Friezen werden verteld. Ze zouden hun gevangenen levend villen! Koortsachtig keek hij om zich heen, maar hij kon amper wat onderscheiden. Toen raakten zijn zoekende handen een houten balk. Een ladder! Blijkbaar was hierboven een zolder. Toen hij dacht dat alle Friezen buitenstonden, kroop hij zo snel mogelijk naar boven. Knut ging op de planken vloer achter een stapel wollen dekens liggen die daar lag en hield zich muisstil, terwijl de laatste van zijn reisgenoten naar buiten werd gedragen.
 
34


Sikke pakte zijn boog op en voegde zich weer bij de bewakers van de gevangen Noormannen. Hij bestudeerde ze van een veilige afstand. Na een kort gesprek met de zwartharige aanvoerder had deze toegestaan dat de wonden van zijn mannen werden verzorgd. Vooral degenen die door pijlen waren geraakt hadden het zwaar te verduren. Maar het waren geharde krijgers en de meesten hielden hun kaken stijf op elkaar en gaven geen kik. Sikke schrok op uit zijn gedachten. Syt likte aan zijn hand. Hij was blij hem terug te zien en aaide de kolossale hond over zijn kop. De wolfshond ging zacht grommend naast hem zitten. Sikke zag de blik van de aanvoerder veranderen. Deze had hem steeds strak en onbewogen aangekeken, maar nu meende hij toch zoiets als angst in zijn ogen te zien. "Syt, stil. Ze weten nu wel dat je hier bent”, zei de jongeman, want ook de andere gevangenen keken vol ontzag naar de hond en probeerden achteruit te schuifelen. Syt leek tegelijkertijd nog te groeien door het effect van zijn verschijnen.


Harald huiverde toen de hond verscheen. In zijn geboorteland had hij vaak op wolven gejaagd en had zo een heilig ontzag voor ze gekregen. Dit dier was wel tweemaal groter dan de grootste wolf die hij ooit had gezien. De aanwezigheid van dit monster, dat de kop van een draak leek te hebben, zou een ontsnapping niet gemakkelijker maken. Harald wreef zijn handen, die door de boeien werden afgekneld. Hij betastte de ringen die hij droeg en draaide ze langzaam rond. Op het oog leken het eenvoudige bronzen ringen, maar dat was slechts de buitenkant. De ringen waren van massief goud. Zijn vader had hem vlak voor zijn vertrek meegenomen buiten het kasteel. Een tijdlang hadden ze uitgekeken over het donkerblauwe water van het fjord en het massieve groen van de naaldbomen op de bergen. Zijn vader had hem daar een leren buidel gegeven, die met een leren koord was toegebonden. "Maak maar open", spoorde zijn vader hem aan. Een vijftal ringen gleed in zijn hand. Op het oog waren het de opvallende bronzen ringen, die de jongemannen droegen. "Ze zijn van zuiver goud. Daarmee kun je een passage naar huis kopen, mocht je reis onverhoopt mislukken." Harald protesteerde. "De reis wordt een groot succes, vader, ik voel het." "Ik heb deze ringen op elke reis gedragen en ze gelukkig nooit nodig gehad. Ik wil dat jij ze ook draagt." Uiteindelijk had Harald toegegeven en de ringen omgedaan. Zijn moeder had de ringen herkend, toen hij afscheid van haar nam. Ze zat op een met houtsnijwerk versierde troon en was bezig met borduurwerk en genoot tegelijkertijd van de ochtendzon. "Harald, ik zie dat je met vader gesproken hebt." Harald knikte. "En jij ziet dit als een slecht voorteken." "Ik ben Uw kind moeder, U kent me het best." "Ze hebben je vader trouw gediend, zie ze als een talisman. Je draagt tenslotte zijn naam." Harald boog diep en omhelsde toen zijn moeder. "Ik zal de ringen dragen om ze aan vader terug te geven." De vrouw in de stoel veegde een paar tranen weg. "Pas goed op jezelf en op de mannen die je zijn toevertrouwd. Dan zal deze reis slagen." ‘En nu zit ik hier, vastgebonden en vernederd door een stel Friese boeren. Mijn schip is onbruikbaar en de buit verbrand.’ Harald stopte zijn handen onder zijn mantel om ze te verwarmen. Hij had het ijskoud.


Luc en Magnuson kwamen aangelopen. "Alle Noormannen zijn onschadelijk gemaakt", zei hij triomfantelijk en hij vertelde in geuren en kleuren hoe de Noormannen, bijna zonder slag of stoot waren overmeesterd. "De meesten liggen nog steeds te slapen!", vervolgde hij lachend. Magnuson keek ernstig. "Ik snap niet dat die Noormannen zo van de kaart waren. Misschien was de wijn wel bedorven?" "We zullen het misschien nooit weten," zei Luc, "maar ik ben blij dat ik er niet van gedronken heb." Grootvader en Gelf liepen zwijgend terug naar het gemeenschapshuis. Zodra het licht het toeliet, hadden ze een snelle inspectietocht door het dorp gemaakt. Bij het plein aangekomen zagen ze dat de gevangenen nog steeds streng werd bewaakt. Regelmatig werden de boeien gecontroleerd en men stond niet toe dat ze onderling praatten. "Ook Syt houdt een oogje in het zeil", zei grootvader, maar Gelfs gezicht stond ernstig en hij reageerde niet. Oric kwam op hen toelopen. "En", zei hij afwachtend, "valt de schade mee?" Grootvader knikte. "De huizen zijn doorzocht en men had de buit alvast opgestapeld klaargelegd. Dat stond blijkbaar voor vanmorgen op het programma." Oric begon te lachen. "En het gemeenschapshuis?" "Het meubilair ligt aan diggelen en het stinkt er vreselijk", zei Gelf. "En ze hebben al onze wijn opgedronken!", zei grootvader lachend. Hij draaide zich om naar Sikke, Magnuson en Luc. "Mannen, jullie hebben je kranig geweerd!" Uit de groep volwassenen klonk een instemmend gemompel.
35
Wie is Laris??


Inge stak haar neus in de lucht en snoof diep. Ergens in het zuiden stond iets in brand. Als het donker was geweest zou het vuur misschien de nachtelijke hemel hebben verlicht. Ze merkte dat de andere vrouwen de geur ook hadden opgemerkt. Er werd echter niet over gesproken en men wijdde zich aan het ontbijt. Er was koude pap van gisteren en de laatste melk werd opgedronken. Inge had geen honger en toen de baby was gevoed, vroeg ze aan de moeder of ze een stukje mocht wandelen. Hilga was allang blij. Nu kon ze eindelijk tijd aan haar andere kinderen besteden.
Inge liep in de richting van de plek waar ze de herten had gezien. De baby sabbelde met gesloten ogen aan zijn vingertjes. Vertederd keek Inge toe. De onschuld die het kind uitstraalde maakte haar onrustig. Wie weet stonden de hutten van het dorp op dit moment in brand en waren de Noormannen er heer en meester. Inge's enige ervaring met de dood was toen grootmoeder overleed. Ook al was ze vijf jaar, toch had ze afscheid willen nemen. Doodsbleek had ze bij de baar gestaan waarop de oude vrouw lag. Haar bezittingen lagen om haar heen, tussen de veldbloemen die grootvader er had neergelegd. De oude man had haar hand gepakt en was met haar om de baar heengelopen. "Je was haar lieveling, Inge. Ze zal vast en zeker iets van je meenemen op haar reis naar de hemel." Inge was daarop hard naar de smederij gelopen. Ze bewaarde haar schatten in een klein ivoren doosje. Zonder te aarzelen pakte ze een blauwe glazen kraal en stopte het kistje weg. Toen ze bij grootvaders hut terugkeerde, leek deze verlaten. Voorzichtig liep ze naar de baar en liet de kraal tussen de bloemen glijden. Nog één keer keek ze in het gerimpelde gelaat en draaide zich toen om en liep langzaam terug naar de smederij. Grootvader die alles vanuit het slaapgedeelte had gezien, keek haar geruime tijd na.
Dat was Inge's ervaring met de dood. De dood van een oud iemand, die zachtjes was heengegaan. Maar de dood van gezonde mannen, die gesneuveld waren in het gevecht met de Noormannen, dat ging haar begrip te boven. Vader, of Sikke, liggend op een eenvoudige baar, de ogen en mond voor altijd gesloten. De heggen langs de waterkant stonden uitbundig in bloei. Straks als de zon was doorgebroken, zou het hier wemelen van de insecten en vlinders. Er bloeiden al bramen en wilde aardbeien. Ze had altijd van de natuur genoten. Vaak had ze samen met Sikke of alleen in de omgeving van het dorp rondgezworven. In de herfst waren ze teruggekomen met manden vol aardbeien of eetbare bessen. Maar nu, bij deze bewolkte hemel, leek alles grauw en kleurloos.
Inge wandelde door tot de plek waar ze de herten had gezien. Ze ging tegen een grote wilg zitten en wachtte geduldig af. Alsof ze op haar gewacht hadden, verschenen de herten al snel op de open plek. Even dacht ze dat één van de kalfjes ontbrak. Maar dit laatste lid van het groepje kwam uit het struikgewas gerend en sprong bokkend in het rond. Inge keek vertederd toe en sprak de baby zachtjes toe. "Kijk, het jonge hertje drinkt melk, net als jij van je moeder te drinken krijgt. Zijn staartje danst van plezier." Opeens begonnen de volwassen herten te snuiven en ze bewogen zenuwachtig. ‘Ze ruiken de brand,’ dacht lnge, ‘vuur maakt ze bang.’ Even bleven de dieren nog in haar gezichtsveld staan, toen verdwenen ze in een oogwenk in de struiken.


De zon was bezig om de wolken te verdringen, toen Inge terugliep naar het kamp. Ze droeg de baby in een doek gewikkeld op haar borst. Het jongetje was diep in slaap. Bij het kamp aangekomen merkte ze dat het verlaten was. Verschrikt keek ze om zich heen en zag dat iedereen bij de landingsplaats stond. Sommige vrouwen maakten drukke gebaren en de kinderen renden opgewonden langs het water heen en weer. Even dacht ze niet aan de baby en rende naar hen toe.
"Moeder, wat is er gebeurd?" Hilga draaide zich om. "Ik ben blij, dat je er bent. We hebben horen roepen, dat betekent dat er een boot aankomt." "Moeder, ik ruik de hele ochtend al vuur, zou het dorp soms in brand staan?" "Laten we bidden dat het niet zo is. Maar het nieuws komt snel. Kijkt daar, een boot." "Het zijn Garm en Bom", werd er geroepen. "Ze kijken vrolijk!" Nog voordat de boot bij de oever was, sprong Garm in het water en waadde naar de oever. "Iedereen is ongedeerd en het dorp heeft maar weinig schade geleden", riep hij toen hij de oever opkom en druipend van het water Hilga omhelsde. "Jullie zullen het niet geloven, maar we hebben de Noormannen verslagen." Born bond de boot vast en vroeg om aandacht. "We kunnen weer terug naar huis. Zodra jullie hebben gepakt, kunnen we vertrekken". De vrouwen joelden toen ze dit nieuws hoorden en renden snel naar het kamp om alles in te pakken.


36


Sikke's ogen prikten van de slaap. De zon brandde op dit vroege ochtenduur al op het dorp. Om de vermoeidheid te verdrijven liep hij heen en weer voor de groep gevangenen, die zwijgend in het gras lagen. Oric kwam op hem toelopen, een emmer water en een grote lepel in de hand. Lachend zei hij: "Sikke, je dienst zit er bijna op. Wanneer je de gevangenen een slok water hebt gegeven, moet je maar naar de smederij gaan. Je vader is daar ook al."
Sikke legde de boog naast de waakzame Syt en liep op de Noormannen af. Ontdaan van hun wapenrusting en zonder een vervaarlijke bijl of zwaard, kon je ze bijna niet van Friezen onderscheiden. Sommigen waren zelfs niet veel ouder dan Magnuson! Ze droegen hun haar en baarden anders, dat was het wel. Sikke bood elk een lepel water aan. De gevangenen dronken gulzig en knikten hem dankbaar toe. Zo niet de aanvoerder. Deze keek Sikke koud en hooghartig aan. Hij schrok hier zo van, dat hij water over de Noorman morste. "Het spijt me, heer", stamelde hij vol ontzag en vulde de lepel opnieuw. Even leek de Noorman te glimlachen, toen dronk hij gretig van het aangeboden water.
Sikke liet zijn boog bij de bewakers achter en rende naar de smederij. Hij had nog bijna geen woord met zijn vader gewisseld! Toen hij in de smederij kwam om zijn vader uit te horen over diens avonturen, waren Luc en Magnuson bezig in het woongedeelte van de smederij. De inboedel was gelukkig amper beschadigd, op een paar kommen en schalen na, die de bezoekers tegen de muren hadden gesmeten. Moeders weefgetouw stond nog in de hoek, gelukkig onaangeroerd. Wismund liep ondertussen scheldend door de smederij en probeerde wat orde in de chaos te brengen. De Noormannen waren kennelijk niet geïnteresseerd in ijzer, maar in goud. Ze hadden zelfs de vloer opengebroken. Waarbij ze alles: aambeeld, gereedschap en blaasbalg, door de werkplaats hadden gesmeten. Toch keek Wismund Sikke lachend aan, toen deze binnenstapte. "Het was allang tijd voor een verbouwing, zoon. Je ziet het, er is nog een hoop werk te doen." Sikke liep met tranen in de ogen op zijn vader af, die hem stevig omhelsde. Zo stonden ze daar een paar minuten. Toen duwde Wismund ontroerd Sikke van zich af en zei: "Ga Magnuson en Luc maar helpen. Moeder en Inge komen over een paar uur thuis." Sikke bleef nog even staan, maar zijn vader was alweer druk bezig met het verzamelen van zijn geliefde gereedschap. Hij draaide zich om en stapte het woongedeelte binnen. Een grijze wolk kolkte hem tegemoet. Hij zag hoe Luc met fanatieke bewegingen de lemen vloer aanveegde. Bezweet keek die hem aan. "Volgens mij zijn we weer terug bij af." "Terug bij af?", Sikke begreep niet wat zijn vriend bedoelde. Luc liep met de bezem in de hand op hem toe. "Vannacht waren we nog dappere boogschutters en de volgende ochtend veeg je weer de vloer."
Inge lag voorover op de voorplecht van de boot en tuurde in het glasheldere water. Honderden kleine visjes schoten geschrokken in het riet, terwijl reigers en ooievaars verstoord wegwiegden. Ze gingen naar huis en het kon haar niet snel genoeg gaan! Garm had moeder en haar verteld dat Wismund nog net op tijd was gearriveerd en na de strijd onmiddellijk opdracht had gegeven de vrouwen te waarschuwen. "En Sikke?", vroeg Hilga en Inge hield haar adem in. "Geen schram, maar wel een verhaal, dat hij zijn hele leven kan vertellen!" Wat waren ze opgelucht geweest. Maar voor ze nog meer vragen konden stellen, werd Garm belaagd door de andere vrouwen.
Waterlelies, geel of roze-wit, zover het oog reikte. Garm boomde hen door een meertje, dat bijna geheel door deze bloemen werd bedekt. Inge hield van waterlelies en ze nam ze geregeld na het zwemmen mee naar huis. Een waterdichte mand werd dan haar eigen vijver met bloemen, die zich sloten in de nacht. De boot brak door het groen en iedereen werd gedwongen om plat op de bodem van de boot te gaan liggen. Na een paar minuten bereikten ze de rivier en Garm zette koers naar het dorp. Toen Nywaldum in zich kwam, werden ze meteen gezien door een groepje mannen, dat daar al een tijd op de uitkijk stond. De boot sloeg bijna om toen de uitgelaten inzittenden gingen staan en begonnen te roepen en te wuiven. Garm schreeuwde luidkeels dat iedereen moest blijven zitten. Hij wilde niet op het laatste moment kopje onder gaan. Dit bedaarde de groep, hoewel ze onderling nog opgewonden kwebbelden.
Ze voeren langs de gesloopte steiger, terwijl de mannen met hen mee renden. Toen het drakenschip in zicht kwam, verstomden de gesprekken. Opeens beseften ze wat hier allemaal gebeurd moest zijn. De vikingboot was zwaar beschadigd en het dek was verkoold en mast en zeil waren verdwenen. De fiere drakenkop lag voorover geknakt op de oever. Het vuur smeulde nog en op enkele plekken kringelde de rook nog omhoog. De brandlucht was overweldigend en eenmaal uitgestapt renden de vrouwen en kinderen hun mannen en zonen tegemoet. Ook Hilga en Inge renden naar het dorp. Geschrokken stonden ze stil, toen ze de vastgebonden Noormannen op het plein ontdekten, omgeven door bewakers met zwaarden of pijl en boog. "Het is nog niet voorbij," zei Hilga tegen haar dochter, "het is nog lang niet voorbij,"


37


Een aantal mannen liep luid schreeuwend rondom Garm en Bom, die een houten plankier droegen. Op deze draagbaar stond een zwart geblakerde, met ijzer beslagen kist. De groep liep naar de balustrade van het gemeenschapshuis en schoof de kist er moeizaam op. "De Noormannenschat! De Noormannenschat!", kinderen renden door het dorp en spraken iedereen aan, die ze zagen. "De Noormannenschat is gevonden! De kist wordt opengebroken." Daarna renden de kinderen verder en spoedden de dorpelingen zich naar het gemeenschapshuis. Na enkele minuten hadden bijna alle dorpelingen zich voor het gemeenschapshuis verzameld. Zelfs de bewakers liepen naar voren om het komende spektakel beter te kunnen zien, tot Gelf hen gebaarde om terug te gaan. "De gevangenen zijn tot alles in staat", zei het raadslid en daar had hij gelijk in. Bij het zien van de verbrande kist begonnen de gevangenen onrustig te bewegen en onderling te praten Harald probeerde zijn handboeien los te rukken. "Die vervloekte Friezen hebben de schat gevonden", zei Ari, zijn stuurman, die naast hem op de grond lag. De donkere ogen van zijn aanvoerder spatten vuur, maar hoe hij ook worstelde, het enige resultaat was dat de touwen nog scherper in zijn vlees sneden. De boogschutters kwamen terug en maanden de gevangen met enkele tikken van een houten knuppel tot de orde. "Stilte!", schreeuwde de aanvoerder, "wie zo nodig met zijn buurman moet praten, verdient een pak slaag!" Ondanks het feit dat hij dit in het Fries uitsprak, leken de Noormannen het te begrijpen. Ids, de leider van de boogschutters, verbaasde zich om de plotselinge reactie van de gevangenen. "Ik ben benieuwd wat er in de kist zit", zei hij tegen de bewakers. "Ik hoop dat de inhoud nog intact is." Hij gaf twee van hen de opdracht de boeien van de Vikingen te controleren. "Dat is een uur geleden al gebeurd", riep één van hen, die meer oog had voor het gemeenschapshuis dan voor de gevangenen. "Vanaf nu wordt er elk uur gecontroleerd. Ook zonder wapens zijn deze rovers levensgevaarlijk."
Sikke, Luc en Magnuson stonden tegen de balustrade gedrukt. De kist, de Noormannenschat, zoals hij al was genoemd, stond nog geen meter bij hen vandaan. Sikke kon zien dat de kist met houtsnijwerk versierd was geweest. Het ijzeren beslag was door de hitte verwrongen maar hield de kist nog bij elkaar. Zijn vader Wismund kwam aanlopen met een ijzeren staaf. Hiermee probeerde hij het slot open te wrikken. Het ijzeren beslag was niet tegen zijn kracht bestand en met een luide knal brak het slot. Wismund opende voorzichtig het deksel. Zijn mond viel open van verbazing. De toeschouwers werden ongeduldig en begonnen te roepen. "Wat zit er in?" Nog steeds verbouwereerd keek Wismund rond. Toen kantelde hij moeizaam de kist.


Een waterval van goud viel op de balustrade. Munten, amuletten, armbanden en zelfs kleine goudstaven rolden over het hout. Er ging een schok door de groep, die daarna in opgewonden geroep uitbarstte. Harald hoorde het geluid en wist wat er gebeurde. De Friezen hadden de schatkist geopend en vergaapten zich nu aan de inhoud. Zijn schat! Een schat, waarvoor hij een koninkrijk had kunnen kopen of een onoverwinnelijke drakarvloot om de wereld te verkennen en te onderwerpen. Weer worstelde hij verwoed met zijn boeien tot een bewaker hem een stevige klap met de knuppel verkocht. Trillend van woede bleef hij liggen. Woedend op zichzelf was hij. Als kapitein had hij voorzichtiger moeten zijn en zijn manschappen beter in de hand moeten houden. Door die stommiteiten was hij nu zijn schip én de buit van deze plundertocht kwijt. Hij had de boot beter moeten bewaken; hij had de wijn moeten rantsoeneren, hij had ... hij had ....  Zijn vader zou hem uit het rijk verbannen; als hem het verhaal ter ore kwam, als hij ooit nog levend voor hem zou staan. Harald zuchtte diep, het was een vernedering om hier weerloos te liggen, vastgebonden door simpele boeren en vissers.
Sikke werd bijna platgedrukt. Hij stootte Luc en Magnus aan en met moeite konden ze zich van de menigte losmaken. Zelfs Magnus had nog nooit zoveel goud bij elkaar gezien. "We zijn rijker dan de keizer", zei Luc en hij keek Magnus uitdagend aan. "De keizer is nog vele malen rijker, maar het zou toch ook voor hem een grote schat zijn", zei deze geheimzinnig. "Volgens mij is dat goud van de Friezen. Die bandieten ...., " zei Sikke en hij keek naar de Noormannen, "die bandieten hebben het hier bij elkaar gestolen." Grootvader, die aan kwam lopen, hoorde wat Sikke zei. Hij sloeg zijn arm om hem heen. "Ik denk dat je gelijk hebt. Deze schat is te groot voor ons dorp." Grootvader genoot van de wijsheid van Sikke. Misschien moesten ze de schat aan de koning schenken. Als de schat hier bleef, zou er alleen maar onenigheid van komen. Op de balustrade waren Wismund en Gelf bezig om de goudschat in een aantal urnen over te pakken. Eén voor één werden ze naar binnen gedragen. De samengedromde dorpelingen bleven nog geruime tijd over dit wonder napraten en het leek alsof na elk gesprek de schat groter en groter was geworden.


HET VERHAAL VAN MAGNUS FORTEMA
38


Er klonk rumoer bij de rivier. Inge keek op en zag een boot op de rivier, die het dorp snel naderde. "Het zijn de mannen uit Bilt!", werd er geroepen en opnieuw liep het hele dorp uit om de bezoekers te begroeten. Op de voorplecht van het schip stond een forse oudere man met lange grijze haren. Toen hij de bewoners van Nywaldum schijnbaar ongedeerd aan de oever zag verschijnen, begon hij enthousiast met zijn armen te zwaaien. Uit de boot klonk gejuich en de roeiriemen werden in de lucht gestoken. "Grootvader!", riep Inge. Hoewel ze hem maar éénmaal had gezien, toen grootmoeder werd begraven, herkende ze hem direct. Maar ze was toen diep onder de indruk geraakt van de vader van Wismund, die spelletjes met haar speelde en Sikke en haar spannende verhalen vertelde. De stuurman van het schip uit Bilt liet het schip naast de smeulende drakenboot op de oever lopen en de oude man sprong in het zand. Inge kwam net buiten adem aangerend, toen Wismund zijn vader begroette. "Wat is hier gebeurd? Een uitgebrand Noormannenschip!" "Dat is een lang verhaal", antwoordde Wismund. "Kom, we gaan naar het gemeenschapshuis. Jullie hebben een lange reis achter de rug."


Toen de groep uit Bilt het dorp binnenging, grepen ze naar hun wapens toen ze de gevangen Noormannen zagen liggen. De boogschutters die hen bewaakten stelden hen gerust en ze stopten hun zwaarden en messen weg. "Nog meer verhalen, Wismund, blijkbaar is hier heel wat voorgevallen." "Grootvader, grootvader Bilt", Inge liep op het tweetal toe. "Inge, mijn lieve Inge," riep de aangesprokene en tilde haar hoog op alsof ze een veertje was. "Zo wat ben je groot geworden." Met een zucht zette hij haar neer. "Ik ben blij dat we jullie bij leven en welzijn aantreffen. Waar zijn Hilga en Sikke?" "U zult ze straks spreken vader, maar de Raad wil vast eerst met U spreken." Grootvader Bilt knikte, "Laten we voortmaken, dan. Deze reis wordt nu een buitenkansje voor het bezoeken van mijn verre familie." Hij pakte Inge bij de hand: "Kom jongedame, jij blijft bij mij in de buurt." Inge schrok hiervan, maar toen vader niet reageerde, liep ze opgewonden met grootvader Bilt mee.
Ook grootvader begroette zijn oude strijdmakker uit Bilt hartelijk. "We hadden jullie hulp goed kunnen gebruiken, Sierk." De andere leden van de Raad knikten. "Jullie komst geeft ons allemaal een goed gevoel," vervolgde hij, "maar laten we bij het begin beginnen .... " Inge zat op de grond en leunde tegen grootvader Bilt aan. Ze zat met rode oren te luisteren hoe het dorp was gered. "Wismund en Lotho hebben de laatste Noormannen uit het gemeenschapshuis gesleept en toen was de strijd beslist. En wat het mooiste was, niemand van ons had ook maar een schrammetje, zelfs Sikke, je kleinzoon niet." Inge voelde jaloezie opkomen. Terwijl zij met een baby liep te wandelen hadden Sikke en Luc een écht avontuur beleefd. Onmiddellijk besloot ze straks Sikke en Luc uit te horen. Vanaf morgen zou ze niet alleen met het mes, maar ook met pijl en boog gaan oefenen!
"Maar wat moeten we met de gevangenen?" lnge spitste de oren, eindelijk was de bespreking op haar belangrijkste punt aangeland. Buiten lagen zo'n twintig Noormannen. Weliswaar geboeid en zonder wapens, maar nog steeds gevaarlijk, als ze zich wisten te bevrijden. Geen kans zouden ze voorbij laten gaan om dat te bereiken.
"Vrijlaten, eventueel ver hier vandaan, is niet mogelijk", vervolgde Lotho, "Ze zullen al snel over wapens beschikken en dan hebben we een plunderende roversbende binnen onze grenzen." "We zouden ze kunnen doden, door ze in de rivier te verdrinken", opperde Gelf en er klonk instemmend gemompel. "Geen sprake van," zei Wismund luid, "ze hebben zich overgegeven. Maar wat belangrijker is: ik wil hier met mijn gezin blijven wonen en na zo'n moordpartij zal dit een onaangenaam oord worden." Wismund wist dat zijn woorden indruk maakten. Hij was een belangrijk persoon in het dorp en zijn smederij trok bezoekers en dus handel aan.
"Misschien dat ik een oplossing weet", zei grootvader Bilt. "Het is duidelijk dat de gevangenen hier niet kunnen blijven." Hij keek Wismund aan en deze knikte. "Vraag is, waar moeten we er mee heen?" Inge keek omhoog en zag zijn ernstige ogen. Dit waren belangrijke zaken, die hier besproken werden. Zaken van leven of dood. "Ik zou zeggen: geef de keizer, wat des keizers is. De Noormannen hebben zijn rijk aangevallen, dus het zijn ook gevangenen van de keizer." "Mooi gesproken, " onderbrak Gelf, "maar de keizer is honderden kilometers hier vandaan." Grootvader Bilt schudde zijn hoofd. "De keizer reist voortdurend rond. Anders kan hij zijn grote rijk niet regeren. Overal bezit hij paleizen, die altijd klaarstaan voor zijn komst. Ten zuiden van ons is zo'n plaats, die lang geleden Noviomagum heette. Daar staat de ‘Valkhof’, waar hij regelmatig verblijft. Daar moeten de gevangenen heen. De keizer kan dan zelf beslissen wat er met hen moet gebeuren." "Wat is de wereld groot en wat gebeurt daar niet allemaal", overpeinsde Inge. De afgelopen dagen was haar wereld opeens veel en veel groter geworden. Maar ook gevaarlijker, veel gevaarlijker dan ze ooit gedacht had. Het was haar nu gebleken dat mensen ook gevaarlijk konden zijn en je soms naar het leven stonden. De stilte na deze uiteenzetting werd door haar andere grootvader verbroken. "Ik begrijp, wat je bedoelt Sierk, en ik vind deze oplossing uitstekend. Maar hoe krijgen we ze in kerkers van de Valkhof?" "Over zee, " was Sierks korte antwoord, "over zee."
Het bevaren van de zee was een zaak van waaghalzen - deskundige waaghalzen, wist grootvader. "Er vertrekken schepen van Bilt die de kust tot ver in het zuiden volgen, om met wijn en zout terug te keren. Zo'n schip zou met een goede schipper Noviomagum binnen tien dagen kunnen bereiken. Sneller wellicht bij gunstige wind", legde grootvader Bilt uit. Wismund kende de grote schepen van verhalen, die door reizende kooplui werden verteld. Zo'n schip kon gemakkelijk de gevangenen vervoeren. In het ruim van het schip of aan dek waren ze gemakkelijk te bewaken. De leden van de Raad overlegden onderling en Gelf nam het woord. "Dat betekent dat de Noormannen naar Bilt moeten worden vervoerd. Dat zou pas over een paar dagen kunnen. We willen ons dorp niet onbeschermd achterlaten." "Ik heb een idee", zei Lotho en wendde zich tot de delegatie uit Bilt. "Waarom nemen jullie ze niet mee?"
lnge stond toe te kijken hoe de Noormannen in de aak werden geladen. Wismund nam afscheid van Lotho, die had aangeboden om het transport te vergezellen. Luc stond het huilen nader dan het lachen. "Jongen, ik beloof je dat ik snel weer terugkom. Geniet maar van je bezoek hier." De laatste gevangene, de zwartharige kapitein, stribbelde heftig tegen en schreeuwde tegen zijn bewakers. Die verstonden hem niet, toen Harald hen varkenszonen noemde en zwoer dat hij terug zou keren om het dorp met de grond gelijk te maken.


39


Iedereen in de smederij had voldoende kunnen eten. Het schip uit Bilt had voorraden meegenomen voor de dorpelingen. De Raad had het snel verdeeld, zodat ieder gezin voldoende had. Morgen zou ze weer het ritme oppakken van voedsel verzamelen, verwerken en opslaan. Vanavond kon iedereen zich koesteren in het veilige gevoel dat de Noormannen onderweg waren naar de keizerlijke gevangenis. Luc hoopte van harte dat zijn vader weer snel thuis zou zijn. "Grootvader, " zei Sikke, "mag ik iets vragen?" De oude man keek hem ontspannen aan. Het was prettig om het samenzijn te beleven, al moest hij regelmatig aan Sierk en Lotho denken, die met hun gevaarlijke lading onderweg waren naar Bilt. "Natuurlijk jongen. Als je maar niet vraagt hoe je een boog moet gebruiken. Dat heb je vannacht duidelijk genoeg laten zien, toen wij het drakenschip in brand schoten." Wismund bromde instemmend en hief zijn kom kruidenthee op alsof hij een toast uitbracht. Hilga keek vol trots naar haar zoon. Sikke boog verlegen het hoofd. Magnuson, Luc en hij waren de hele dag met complimenten overladen. De jonge vrouwen uit het dorp keken hen giechelend na. Inge had hem tijdens de maaltijd hiermee zitten plagen. Toen de rust in de smederij terugkeerde, schraapte hij zijn keel. "Grootvader," en Sikke wees op Luc en Magnuson, "wij vroegen ons af waarom de Noormannen niet in staat waren om te vechten. De meesten konden amper op hun benen staan en sommigen waren nog ziek toen ze in de boot naar Bilt werden gedragen." Ze moesten allemaal weer lachen bij de herinnering aan de strompelende en kokhalzende krijgers. Grootvader wachtte even. "Eigenlijk heb jij me op het idee gebracht, Magnuson. Je vertelde onder meer dat de Noormannen verzot zijn op wijn. Nu wilde het toeval dat een aantal dagen geleden drie vaten wijn waren gearriveerd, die naar Stauria moesten worden verscheept. Er waren echter nog geen boten met die bestemming in Nywaldum verschenen. Ik kon er bijna zeker van zijn dat de aanvallers de vaten zouden aanslaan en wel te beginnen bij de grootste van drie." Hij nam een slok kruidenthee en vervolgde zijn verhaal. "Op mijn reizen naar het zuiden heb ik veel geleerd over kruiden. Sommige kun je gebruiken als medicijn, maar andere zijn giftig. Enkele kunnen een volwassen man doden." Grootvader glimlachte bij de herinnering. "Ik heb iets toegevoegd aan het grootste vat. Hierdoor zou men steeds meer dorst krijgen. In het tweede stopte ik zaden, die je vreselijk ziek maken en in het derde slaapkruid. Bij elkaar opgeteld zouden de Noormannen in de loop van de nacht volledig uitgeteld zijn." De oude man zweeg om het verhaal op de aanwezigen in te laten werken. "Waarom hebt U niet alle kruiden in het grootste vat gedaan?", vroeg Magnuson. "Dan hadden ze het zeker geproefd en de wijn weggegooid. Nu waren uiteindelijk de vaten leeg en begon het gif zijn werk te doen. De rest hebben we gezien." Luc en Sikke klapten in hun handen na het horen van dit slimme plan. Inge stond perplex, ze wist niet dat grootvader zulke kennis had. Zelf kende ze een paar planten of plantdelen die een bijzondere werking hadden. Zeepkruid bijvoorbeeld, of wilgenbast. Ze wilde hem ernaar vragen, maar niet nu. Sikke en Luc zouden haar er alleen maar mee plagen. Wismund had nog steeds napret over grootvaders verhaal. "Jammer dat mijn vader dit niet heeft gehoord." "Hij had al een vermoeden toen hij de lege vaten zag. ‘Dat heeft ze vast en zeker zwaar op de maag gelegen’ zei hij nog", aldus grootvader. Hilga kwam de hut binnen. Ze was even naar buiten gelopen om wat brandhout te pakken. "Het is al donker buiten en de vuren worden gedoofd. Iedereen is vermoeid en zeker grootvader. Dus naar bed jullie", en ze wees op de kinderen, die verstoord opkeken. "Vooruit naar je slaapplek, jullie. We hebben morgen een hoop te doen!"
40


Dit was de tweede nacht die Knut op de zolder van het gemeenschapshuis doorbracht. Hij had zich al die tijd muisstil gehouden, zeker toen er een bespreking in de ruimte beneden hem werd gehouden. Hij begreep geen woord van wat er gezegd werd, maar hij was blij toen ze vertrokken. Voorzichtig keek Knut door een kier tussen de planken. Hij zag hoe de gevangen Noormannen aan boord van een schip werden gebracht en in het ruim verdwenen. De moed zonk hem de schoenen, toen hij besefte dat hij moederziel alleen achterbleef. Knut had steeds gehoopt dat hij de kans kreeg om zijn kameraden te bevrijden. Hij vreesde het ergste voor de kapitein en zijn bemanning. ‘Ik zal ze nooit meer terugzien’, piekerde hij wanhopig voor zich uit. Dit betekende dat hij alleen de lange reis naar huis moest ondernemen. Misschien trof hij in een havenplaats een schip dat naar het noorden ging en hem mee wilde nemen. Maar eerst moest hij ongezien dit dorp zien te verlaten. Op dit moment was het nog veel te druk op het plein. Er werd gezongen en gedanst bij grote houtvuren. Hij zou moeten wachten tot iedereen sliep. Knut liep voorzichtig terug naar de stapel dekens en spreidde er een aantal op de vloer uit. Terwijl hij ging liggen, trok de Noorman ze als een mantel om zich heen. "Ik moet zo'n deken meenemen. 's Nachts is het hier bitter koud", schoot er door zijn hoofd. De vermoeidheid sloeg al gauw toe. Knut sloot zijn ogen en viel in een diepe slaap.
Inge huiverde bij het voelen van het koude gras onder haar voeten. De bomen en struiken waren bedekt met zilveren belletjes en de zon kwam amper boven de oostelijke horizon uit. Syt, die bij de deuropening had liggen slapen, liep opgewekt met haar mee. Inge had behoefte aan een wandeling. De afgelopen dagen was er zoveel gebeurd. De volle omvang daarvan besefte ze pas tijdens de gesprekken van gisteravond. "Waar zullen we heengaan, Syt? Naar de rivier?" De hond begon te kwispelen en maakte aanstalten om tegen haar op te springen. Inge ontweek het kolossale dier, dat haar gemakkelijk tegen de grond kon werken. "Syt, rustig. Voor dat soort spelletjes ben je nu te groot geworden." Samen liepen ze in het prille licht. Vlakbij het gemeenschapshuis begon de hond te piepen en hij rende naar de achterzijde van het gebouw. Inge probeerde hem terug te roepen, maar zonder resultaat. Syt stond met zijn voorpoten tegen de muur en blafte luid. "Wat is er Syt? Een rat of misschien een vos?" Maar de hond liet zich niet afleiden en blafte verder. Opeens liet Syt zich zakken en rende naar de ingang. "Syt, hier komen." Maar de hond luisterde niet, hij schoot naar binnen. Inge holde hem achterna. Bij de ingang aarzelde ze even. Toen pakte ze haar mes en stapte naar binnen.
Het grootste gedeelte van de binnenruimte was nog niet opgeruimd. Voorzichtig stapte ze over de vernielde inventaris heen. Syt stond bij de trap achter in het gemeenschapshuis. Hij piepte zenuwachtig en het leek wel of hij op de smalle ladder omhoog wilde kruipen. Opeens bekroop Inge de gedachte dat zich iemand op de zolder had verstopt. Eigenlijk zou ze hulp moeten halen, maar ze wilde controleren of haar ingeving juist was.
"Kom onmiddellijk naar beneden," riep ze luid, "of ik stuur mijn hond op je af."
Het bleef stil op de zolder. Ze wachtte even en riep toen opnieuw, zo streng mogelijk: "Kom onmiddellijk naar beneden." Opnieuw was het stil, maar toen hoorde ze gekraak van de planken. Boven aan de trap verscheen een voet, die pikzwart was van modder en stof. Daarna nog een voet. De voeten staken uit een broek die ooit wit was geweest. De onderbenen waren met windsels omwonden. Wat er volgde was een leren tuniek, een grote blonde baard en verwarde haren. Uit al dit haar staarden twee blauwe ogen haar angstig aan. Syt begon te grommen en de Noorman verstijfde. Hij stak zijn handen in de lucht, toen hij eenmaal op de grond stond.
Knut besefte onthutst, dat hij zich aan een vrouw had overgegeven. Een kind nog, dat met een klein mes in de handen voor hem stond. Onverschrokken keek zij hem echter aan. Ze gebaarde hem met het mes om voor haar uit te lopen. De wolfshond sloot de rij.
Buiten gekomen drong het tot Inge door dat ze hier samen met een hond een woeste Viking in bedwang stond te houden. Ze moest wat ondernemen. Inge wenkte Syt en liet hem tegenover de gevangene plaatsnemen. "Als hij wegloopt, bijt je hem in zijn been." Syt gromde, alsof hij de opdracht begrepen had en Inge rende naar de smederij. Ze stak haar hoofd door de deuropening en zag dat haar moeder al wakker was. "Moeder, je moet vader wakker maken. Ik heb daarnet een Noorman gevangen!"


41


"Verdorie", riep Magnuson. De vis, die hij gevangen dacht te hebben, was op het laatste moment van de haak geglipt. "Dat was de grootste tot nu toe." Teleurgesteld haalde hij de lijn in. "Moet je zien. De haak is ook verdwenen." Magnus, Luc en Sikke waren door Hilga erop uitgestuurd om vis te vangen voor het avondeten. Op deze plek was de oever afgekalfd door de stroming en hij liep bijna loodrecht af. Het water was er diep en de ervaring had Sikke geleerd dat hier grote exemplaren rondzwommen. Brasem, karper, een enkele zeelt: het kostte Sikke meestal geen moeite om een maaltje bij elkaar te vangen. In het begin hadden ze geluk gehad en tot nu toe hadden ze een vis of tien bij elkaar gehaald. De mand die Hilga hen had meegegeven, raakte al aardig gevuld.
Maar het laatste uur hadden ze de interesse in hun wormen verloren. "We proberen het nog één keer", riep Sikke over zijn schouder. Luc, die zich door het ruisen van de wilgen in slaap had laten sussen, schrok wakker. Hij geeuwde en stond langzaam op. "Nog één keer", bedacht Magnuson somber. "Dit is mijn laatste dag in Nywaldum. Morgen vertrek ik naar Melanum en daarna stoppen ze me in het Ligadunklooster." Tientallen jaren geleden waren er zendelingen verschenen in Friesland. Ze hadden er met wisselend succes gepreekt, maar de dorpelingen en boeren hielden nog steeds vast aan heidense tradities. Koning Redban, een machtig vorst en heerser over Friesland, had na vele gesprekken met de zendelingen besloten om zich te laten dopen. Op het laatste moment, terwijl de hele stam zich om hem heen verzameld had, had hij de leider van het christelijke gezelschap gevraagd: "Als ik me laat dopen, zal ik dan mijn voorvaderen terugzien?" "Als U zich laat dopen, komt U in de hemel", was het antwoord. "En waar zijn mijn voorvaderen?" "Uw voorvaderen zijn niet gedoopt. Daarom zijn ze in de hel." Redban keek de oudste missionaris verstoord aan. Met een trap schopte hij het doopvont om en riep: "Ik ben liever samen met mijn voorvaderen in de hel, dan alleen in de hemel." Redban beende terug naar zijn onderkomen, de bezoekers verbijsterd achterlatend.
Maar de christenen bleven komen en steeds meer Friezen kozen hun kant en zwoeren de oude goden af. Uiteindelijk werd er bij Chalum zelf een klooster gebouwd. De monniken hielpen de boeren met het ophogen van het land en de aanleg van sloten en vaarten. Het klooster groeide en stelde hoofdeling en zonen van edelen in staat om te leren lezen en schrijven. Ligadun trok studenten uit de verre omtrek.
Magnuson zag zichzelf alweer zitten. Een koude kamer, een brandende kaars en een lessenaar om saaie teksten te kopiëren. De enige afleiding waren de missen, die hij moest bijwonen en de gemeenschappelijke, sobere maaltijden. Bij de maaltijden mocht echter niet onderling worden gesproken. Wat een contrast met zijn dagen hier. Eindelijk had hij de vrienden gevonden, die hij al die jaren had gemist.
"Beet!", riep Sikke. De lijn stond strak in het water. "Voorzichtig," schreeuwde Luc, "volgens mij heb je een monster te pakken." Sikke rende met de vis mee langs de oever. Het water kolkte en af en toe werd een grote bruine staartvin zichtbaar. Sikke had alle moeite om op de been te blijven en hij klemde de stok waaraan de lijn zat vastgemaakt met beide handen vast. Uiteindelijk raakte de vis vermoeid en kon Sikke hem naar de oever trekken. Magnuson en Luc stapten in het water en grepen het dier vast. Met een boog belandde de vis op de oever, waar het opnieuw begon te spartelen. Het was een meerval van zo'n meter lang. Om zijn opengesperde bek zaten grote voelsprieten. Sikke pakte een stevige stok en sloeg de vis op de kop. "Deze vis vindt moeder heerlijk." Sikke keek trots naar zijn vrienden en legde de meerval op de mand. De vis paste er amper in.
Bij de smederij zetten ze de gevangen vis in het woongedeelte. Daarna maakten ze dat ze wegkwamen. Als ze hier bij de smederij rond bleven hangen zou moeder direct een nieuw karweitje weten. Vis schoonmaken bijvoorbeeld, en in dat smerige werkje hadden ze totaal geen zin. Automatisch liepen ze naar de oude tempel. Dat was ook de favoriete plek van Magnuson geworden. Niet in de laatste plaats omdat zijn beroemde grootvader vanaf deze plek naar Rome was vertrokken. "Wie het eerst bij de stenen is", zei Sikke en hij rende weg. Protesterend renden Magnuson en Luc hem achterna.


42


Toen alle opwinding was opgelost en de dagelijkse gang van zaken zijn beslag kreeg, vond lnge het maar saai in het dorp. De spelletjes die ze vroeger met haar vriendinnetjes speelde vond ze opeens kinderachtig. Hele middagen zaten ze bij elkaar met poppen te spelen en te giechelen. Ook het gepraat over jongens irriteerde haar. "lnge is verliefd", riepen ze om haar te plagen, waarop ze kwaad voor zich uitkeek en weigerde te praten. lnge wist niet, wat verliefdheid was. Wel wist ze dat ze altijd zenuwachtig werd als Magnuson in de buurt was. Ze begon te blozen als hij naar haar keek. Gelukkig gebeurde dat niet zo vaak. Magnuson ging elke ochtend met Sikke en Luc op pad en dan waren ze tot laat in de middag verdwenen.
Inge meed haar vriendinnen en probeerde zelfs onder het oppassen van de baby uit te komen. Als ze met hem door het dorp liep, werd ze binnen de kortste tijd door hen omringd. Daarom verdween ze uit het dorp zodra ze de kans kreeg. Sinds het avontuur met de Noorman op de zolder werd ze bijna altijd door Syt vergezeld. Vandaag had ze zich voorgenomen om met de boog te oefenen. lnge droeg vanmorgen de oude boog van Sikke over haar schouder. Syt liep een paar meter voor haar uit en snuffelde in de bosjes langs het pad. Ze waren op weg naar de oude tempel. Op het open veld, vlak bij de bosrand stond een eik. Op deze boom had ze al een aantal malen geoefend. Vandaag wilde ze iets verder weg gaan staan. lnge had gemerkt dat ze vooruit ging. Vanaf een meter of tien miste ze het doel niet meer.
Toen ze bij de tempel aankwamen, schrikten ze een aantal konijnen op. Deze vlogen alle kanten op, terwijl Syt ze fanatiek begon te achtervolgen. Vlak voordat hij hem te pakken kon krijgen, schoot het laatste konijn in zijn hol. Syt duwde zijn neus naar binnen en begon toen fanatiek te graven. Inge legde de pijlen op zo'n twintig meter van de boom op de grond en spande de boog. Het geblaf en gegraaf leidden haar af. "Syt, ophouden. Dat konijn vang je toch niet meer." De wolfshond keek Inge aan en wilde alweer met zijn graafwerk beginnen. "Kom hier", zei lnge gebiedend en Syt liep aarzelend naar haar toe en ging aan haar voeten liggen. Ze aaide het dier over zijn kop, waarop het tevreden begon te kwispelen. Syt draaide zich op zijn rug alsof hij Inge wilde laten zien, waar hij gekrabd wilde worden. Maar ze negeerde hem verder en pakte een pijl. Haar eerste schot verdween tussen de boomtakken. Gelukkig bleef de pijl niet steken, maar viel door de takken op de grond. Syt kwam onmiddellijk overeind en haalde de pijl op, om hem vervolgens aan Inge's voeten te leggen. De volgende schoten waren totaal mis of schampten de stam. Inge werd ontevreden en schoot in een steeds sneller tempo. Syt holde af en aan. "Concentreer je", sprak Inge zichzelf toe. Langzaam trok ze de pees strak en richtte haar aandacht op haar doelwit. Ze voelde de spanning van de pees op haar wang en ze keek strak langs de pijl. "Ik ben de snelste, ik ben de snelste", klonk een bekende stem. De pijl verdween tussen de bomen. lnge keek verschrikt op. "Dat is de stem van Sikke", zei ze. "Dan zijn Luc en Magnuson niet ver weg. Ze pakte snel haar pijlen bij elkaar en verstopte zich toen snel achter een omgevallen menhir.
Sikke rende als eerste het grasveld op en hij spurtte naar de kolossale stenen. Vlak achter hem rende Luc en de rij werd gesloten door Magnuson. Sikke sprong op één van de stenen en stak zijn handen triomfantelijk omhoog. "Je speelt gemeen," zei Luc hijgend, "je had een grote voorsprong." Magnuson plofte in het hoge gras en spreidde zijn armen naar de zon. Zo bleef hij een tijdje onbeweeglijk liggen. Luc klom ook op de steen en samen keken ze op hun nieuwe vriend neer. Deze ging overeind zitten en keek omhoog naar het tweetal. "Als we teruggaan, beginnen we alle drie tegelijk te rennen. Dan zullen we eens zien wie de snelste is." Sikke lachte. "Dan win ik het nog gemakkelijk." "We zullen zien", zei Magnuson.


Inge was muisstil. Het drietal had vlak bij haar plaatsgenomen en ze kon het gesprek goed volgen. ‘Het is misschien wel erg onbeleefd om ze af te luisteren, maar ik durf me niet te vertonen’, schoot er door haar hoofd. ‘Was Magnuson er nu maar niet bij!’


43


Knut keek bewonderend naar de vaardige handen van Wismund. Met vaste hand goot hij het gesmolten goud in de mal. Na het afkoelen gebruikte hij de kleine bolletjes om een jasspeld te versieren. Daarna legde hij in de overgebleven ruimte rode edelstenen. Er ontstond een patroon van vliegende vogels. Pas toen hij volledig tevreden was met de uitkomst, bevestigde hij het goud en de edelstenen definitief.
Bezweet keek Wismund op en merkte dat Knut zijn bewegingen aandachtig volgde. Toen Inge met de Noorman aan kwam zetten, zat de Raad met de handen in het haar. De andere gevangenen waren direct na de mislukte overval naar Bilt gebracht en zouden beslist al op hoge zee zijn. Lotho, die de Noormannen naar Bilt had gebracht, werd elk moment terugverwacht. De Raad besloot om op zijn  terugkomst te wachten. Wellicht dat hij een oplossing wist. Tot dat moment kreeg Wismund de gevangene toegewezen. Tenslotte was hij veruit de sterkste dorpeling en werd hij in staat geacht om hem onder de duim te houden.
Thuisgekomen nagelde Wismund een ketting vast aan een stuk hout. Het uiteinde bevestigde hij om de enkel van Knut. De ketting was zo'n twee meter lang. Moest er verder worden gelopen, dan was de Noorman gedwongen om het stuk hout te tillen. "Zo kom je niet ver", zei Wismund, maar er kwam geen reactie. Ook niet toen hij de handboeien doorsneed.
Na een paar dagen was Knut opeens de smederij binnengelopen. Eerst had hij daar een tijdje gestaan, maar na verloop van tijd begon hij Wismund met allerlei karweitjes te helpen. Wismund kon zien dat hij ervaring had met het vuur van de smidse en het bewerken van metaal. "Hij leert snel", had hij tegen grootvader gezegd, toen hij hem over deze ontwikkeling vertelde. Maar het was Inge, die ontdekte hoe hun ‘gast’ heette. Op een ochtend had ze gemerkt dat de Noorman weemoedig naar de baby keek, die ze in haar armen droeg. "Misschien heeft hij ook wel kinderen, die hem zullen missen. En een vrouw natuurlijk. Ze ging voor hem staan. "Mijn naam is Inge .... Inge" en ze wees op haar mond. Daarna wees ze op hem. Hij leek het niet te begrijpen. "Inge, Inge", herhaalde ze en wees toen op de Viking. Opeens leek hij het te begrijpen. "Inge" , zei hij met een zwaar accent. Toen zette hij zijn vingers op de lippen en zei langzaam: "Knut ..., ... Knut." Inge was naar binnen gerend en riep tegen haar moeder: "Knoet, de Noorman heet Knoet." Hilga moest lachen en zei: "Ach, als het beestje maar een naam heeft."


44


Ze konden haar onmogelijk zien, bedacht Inge, terwijl ze zich tegen de steen aandrukte. Maar waar was Syt? Ze hief haar hoofd op en keek om zich heen. Nergens te zien. Als hij maar niet zo direct blaffend op haar af kwam lopen. Alleen bij de gedachte al kreeg ze een kleur en ze drukte zich nog steviger in het gras.
De jongens zaten alle drie uit te hijgen. "Morgen, " zei Luc, "Morgen, dan gaan we ...." Magnuson onderbrak hem en zei kortaf: "Ik wil het niet over morgen hebben." Sikke en Luc knikten, ze hadden al vaker over dit onderwerp gesproken. Ze zwegen een tijdje, toen Sikke opeens zei: "Waarom gaan we niet met je mee. Ik wil dolgraag lezen en schrijven leren." Luc viel hem enthousiast bij. "Dat zou geweldig zijn. Ik zal vader beloven dat ik vreselijk mijn best ga doen." Magnuson moest lachen. "De kloosterschool is streng en saai. Jullie zouden daar niet aan kunnen wennen. Het land om Chalum is leeg en kil." Sikke luisterde niet. "Vader heeft Knoet als hulp in de smederij. Daarvoor hoef ik niet te blijven. Ik leer het toch nooit." Sikke sprong van de steen en trok Magnuson overeind. "Kom, we gaan naar grootvader om te vragen wat hij ervan vindt."
Inge bleef geschrokken liggen. Magnuson weg, dat vond ze al vreselijk. Maar als ook Sikke en Luc vertrokken, dan werd het afschuwelijk leeg in huis. "Dan moet ik ook meer klussen doen." Dit vooruitzicht beviel haar helemaal niet. Inge kwam langzaam overeind, maar het drietal was uit het zicht verdwenen. Opeens verscheen Syt, die zich al die tijd verborgen had gehouden, hij draafde op haar af.
lnge ging op haar knieën voor de hond zitten en sloeg haar handen om hem heen. "Sikke en Luc gaan misschien weg", snikte ze en ze begon te huilen.


45


Grootvader zuchtte, toen hij het verhaal van de drie vrienden had aangehoord. Hij kon het zo goed begrijpen. Ook hij had eens die drang gevoeld en was de wijde wereld ingetrokken. Hoe oud was hij toen geweest? Amper ouder dan Sikke. Deze jongens waren hele goede vrienden geworden in die korte tijd dat Magnuson hier logeerde. De aanval op de drakenboot had ze in één klap veranderd. Zelfs de jongste, Luc, keek zelfbewust en fier om zich heen. "Ik denk dat jullie vaders daar niet zo blij mee zullen zijn. Ze vinden jullie vast te jong en te onvolwassen om ver van huis te gaan." zei grootvader. "Lotho wil jou, Luc, straks meenemen op zijn reizen. Wismund wil dat Sikke het vak van smid leert beheersen, voordat hij het dorp verlaat. Een goed ambachtsman vindt overal emplooi." "Maar lezen en schrijven zijn belangrijk." "Ja, Luc", knikte de oude man. "Magnusons kennis van de Noormannen kwam uit een boek en het heeft ons dorp gered." Magnuson keek trots om zich heen, alsof hij tegen zijn vrienden wilde zeggen: "Zie je nou wel, het was mijn idee."
"Je vertrekt morgen?" Magnuson knikte en zijn gezicht werd weer somber. "Misschien dat we Ralf en Rinse over kunnen halen om nog een paar dagen te blijven. Dan is Lotho misschien ook terug, want over Luc kunnen we dit soort besluiten niet nemen." De stemming sloeg om, enthousiasme maakte plaats voor gespannen afwachting. Grootvader had een reëel beeld geschetst van hoe Wismund en Lotho zouden reageren. Sikke en Luc zagen het voorstel van het bezoeken van de kloosterschool al in rook opgaan. Magnuson stond in zijn gedachten alweer achter de lessenaar in de ijskoude kamer van de kloosterschool. Soms bevroor de inkt in de inktpot en klapperden zijn tanden als hij de Latijnse naamvallen opzegde. Hij kreeg het nu al koud.
"Kop op, mannen," zei grootvader, "laat je door dit nieuws niet uit het veld slaan. Magnuson kan toch hier op bezoek komen. Chalum ligt op nog geen dagreis hiervandaan." De oude man zag dat zijn opmerking het drietal niet opbeurde.
"Dat is toch anders", zei Luc nors. "Misschien zijn er nog andere oplossingen", zei grootvader bedachtzaam. De vrienden keken hem hoopvol aan. "Ik bedenk opeens, dat we natuurlijk ook een leraar hierheen kunnen halen. We zijn tenslotte rijk genoeg door de Noormannenschat. In het verleden zijn hier wel vaker bezoekers uit Chalum geweest. Alleen bleven die nooit zo lang. Maar als we Chalum zouden kunnen betalen, dan zullen ze wel iemand sturen. Het grote voordeel van dit plan is dat Magnus hier ook een jaar zou kunnen blijven. Daarna zien we wel weer verder." De jongens keken elkaar eerst ongelovig aan, tot het idee tot ze doordrong. "We gaan direct naar vader om met hem te praten", zei Sikke. "Rustig, rustig nou. Laat mij eerst met hem praten." "En met Hilga, " bedacht grootvader, "Hilga zou wel eens de zwaarste stem in het kapittel kunnen hebben." "Dat doet me aan iets denken", zei grootvader plagend. "Hilga laat jullie hartelijk danken voor de vis en of jullie ze ook even schoon willen maken."


Inge zag dat de jongens haar voor waren geweest. Hun stemmen klonken luidkeels in de hut. Ze had met grootvader willen praten over haar wens om ook te leren lezen en schrijven. Maar daar kwam nu niets van. Ze tikte Syt op de rug en wees naar de hut. Ze draaide zich om en liep naar het plein, waar haar vriendinnen met poppen speelden. "Ik zal blij zijn als die Magnuson morgen verdwenen is."


Geen opmerkingen:

Een reactie posten