HET
GETAL: Hoofdstuk 3
De
vloer lag beduidend lager, dan de straat waar hij zo lang had staan
wachten en waar hij afscheid van zijn moeder had genomen. Hij
struikelde en viel op zijn knieën en verbeet de pijn, die door hem
heen gleed. Voorzichtig hief hij zijn hoofd op en keek om zich heen.
De deur werd met een klap gesloten, Degene, die daar verantwoordelijk
was, bleek een magere jongeman te zijn, gekleed in een grijze wollen
pij, die hem met een doordringende blik aankeek. Hij stond aarzelend
op en keek naar de grond, zonder iets te zeggen. De lemen vloer was
schoon, maar droeg de sporen van de vele voeten, die hier passeerden.
Het kleine vertrek werd verlicht door een simpele olielamp, die
statig en fier brandde. Toen hij eindelijk om zich heen durfde te
kijken, was de jongeman verdwenen. Toch voelde hij dat onzichtbare
ogen hem bespiedden.
“Dit
is een test.”, schoot door hem heen en hij bleef stokstijf staan.
Achter de dunne muren klonk het geluid van voetstappen en zacht
gemompel. De geur van vers brood bereikte zijn neus en in de verte
klonk een vaag geroep. De wanden van deze, kleine, ontvangstkamer
waren bedekt met symbolen in okertinten. Hij begreep deze tekeningen
niet, maar raakte langzamerhand in de ban van zoiets onbegrijpelijks
en fascinerends.
Buiten
begonnen koeien te loeien, die bij de slachthuizen bijeen werden
gedreven. Hij schrok van deze geluiden, die echter werden overstemd
door gezang. Ergens in het gebouw werd een eredienst gehouden. Hij
herkende klanken en een melodie, die in zijn geboortedorp ook had
geklonken bij vieringen en festivals. Maar deze zang boorde een
diepere laag in zijn bewustzijn aan en zijn gedachten leken mee te
trillen op de maat van het gezang.
Ondanks
alles voelde hij geen angst. Onwetendheid en voorzichtigheid, maar
geen angst. Het gebouw ademde een sfeer van zowel grote ouderdom en
van jeugdige dynamiek. De symbolen en afbeeldingen op de muren leken
tegen hem te spreken, hoewel hij die nog niet verstond. Het waren
allemaal indrukken en gevoelens, die hij nooit als zodanig had
ervaren. Het gezand hield abrupt op, gevolgd door het geluid van
voetstappen. Onbewust rechtte hij zijn rug, vlak voordat een oude
man, de kamer betrad. Deze keek hem indringend aan en hij voelde hoe
zijn blikken hem taxeerden, wogen, conclusies trokken. Zonder een
woord te spreken, draaide de man zich stram om en gebaarde hem te
volgen.
De
tocht bracht hem door smalle gangen, over trappen en galerijen. Hij
had geen moeite de man te volgen en besefte al snel dat ze omhoog
gingen, naar de achterzijde van dit kolossale gebouw. Het merendeel
van de bewoners waren verdwenen en sliepen waarschijnlijk in de
kleine cellen, waar hij af en toe een blik in kon werpen. Hij zag een
simpel bed, een waterkan en een eenvoudige lamp. Uiteindelijk stonden
ze op het dak van het gebouw. Boven hen torende de citadel, waarboven
de keizerlijke banier wapperde. De stad leek even tot rust te zijn
gekomen, voordat het ochtendlicht het leven weer zou aanwakkeren. Hem
werd niet veel tijd gegund om de stad goed te bekijken. Zijn gids
daalde voorzichtig een steile trap af, die uitkwam bij een grote
deur, die met koperen ornamenten was beslagen. Door met zijn schouder
tegen de deur te duwen, gleed deze vrijwel geruisloos open. Voor hem
lag een grote zaal, met een groot aantal bedden. Sommige leken
beslapen, op andere waren mensen, die in slaap. De enige toorts, die
de ruimte verlichtte, sputterde en leek soms te doven. Langzaam liep
de oude man tussen de bedden door, om tenslotte halt te houden bij
een leeg bed.
Nog
steeds hadden ze geen woord gewisseld en dat zou ook gebeuren. Zijn
begeleider keek hem vanonder zijn grijze wenkbrauwen aan, knikte en
was binnen paar tellen verdwenen.
Uitgeput
van alle indrukken ging hij op het bed liggen en sloot zijn ogen.
Maar de ruimte was koud en winderig. Gelukkig lagen er een aantal
huiden en doeken onder zijn bed, waar hij zich in wikkelde.
Al
snel viel hij, uitgeput na deze enerverende dagen, in slaap. Pas de
volgende ochtend ontdekte hij de ruwe, wollen kleding, die hij
verwacht werd te dragen. Voor het eerst van zijn leven droeg hij
sandalen! Zijn oude, versleten herderskleding verborg hij onder zijn
slaapplaats. De nieuwe kleding leek hem te transformeren. Al snel
kreeg hij te horen, dat hij een andere naam had gekregen. Alle banden
met zijn verleden waren verbroken. Hij wist intuïtief, dat hij zijn
ouders nooit meer terug zou zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten