HET
GETAL
Hij
grijnsde. “En vond zijn rust op een eiland voor de kust.” Zijn
lange grijze haren en dito baard wapperden in de aanlandige wind.
Zijn ogen waren achteruit gegaan. In de verte, voorbij de
grijs-blauwe zee, zag hij slechts vage contouren van het vasteland.
Steden en schepen kon hij al lang niet meer ondercheiden. Zijn wereld
werd kleiner, terwijl de boodschap die hij wilde brengen steeds
groter werd. Net als zijn angsten, die met de verhalen, die hij
vertelde, groeide, terwijl de verhalen dramatischer en beeldender
werden.
Er
dreigde gevaar. Hij voelde het overal. De vogels riepen het en
regelmatig wierp de zee lichamen op de kust. 's Nachts zag je de
vuren van de steden, die in de as werden gelegd en sommigen
beweerden, bij een oostelijke wind, de geur van doden en kadavers te
kunnen ruiken.
Hij
niet. Het eten smaakte hem allang niet meer. De wijn die hij dronk
was bitter.
In
zijn lange leven had hij slechts korte momenten van rust en geluk
gekend. Zijn geboorteland was onder de voet gelopen door een exotisch
wereldrijk. Hun militaire macht en finesse was veruit superieur aan
wat de lokale machthebbers in het veld konden brengen.
Een
voor een werden ze verslagen of liepen over; totdat zelfs de
hoofdstad viel en de bevolking werd verstrooid. Hij ook.
Een
aantal jaren had hij als schrijver en tekenaar gewerkt in een
woestijnstadje westelijk van Damascus. Maar de bevolking van veel
gebieden, zelfs hele volksstammen, raakten op drift. Het stadje werd
een aantal malen geplunderd en zelf had hij het er amper levend
afgebracht. Uiteindelijk werd hij opgenomen in de eindeloze stroom
vluchtelingen, die de vijandelijke legers voor probeerden te blijven.
Dit lukte uiteindelijk niemand. Toen elk verzet was gebroken, nam de
nieuwe machthebber de plaats in van gevallen koningen en stamhoofden.
Al snel werd duidelijk, dat de bezetter slechts oog had voor geld,
goud en goederen. In de steden werden garnizoenen buitenlanders
gelegerd, die met harde hand regeerden. Elk verzet werd, vakkundig en
bloedig, in de kiem gesmoord.
Gezien
zijn postuur en verbale kwaliteiten was hij menigmaal in de problemen
gekomen. Vooral toen de leider van het wereldrijk als godheid moest
worden aanbeden en zijn beeltenis op elke straathoek, geslagen op
munten en in tempels verscheen. Uiteindelijk had hij voor zijn leven
moeten vluchten en was op dit arme, karig begroeide eiland terecht
gekomen. De plaatstelijke bevolking had hem gastvrij opgenomen en hij
had een onderkomen gebouwd onder een overhangende rotswand.
Hij
voorzag in zijn onderhoud met simpel schrijfwerk. Reisdocumenten,
verzoekschriften en zelfs liefdesbrieven. Dat leverde maar weinig op.
Gelukkig was hij een begenadigd verhalenverteller. 's Avonds op het
dorpsplein vertelde hij over zijn reizen. Over de gruwelijkheden, die
hij had gezien. Over de wereld, die verloren is gegaan en over de
wereld, die komen zal. Toen hadden de verhalen bezit genomen van hem.
Avond aan avond verwoordde hij, als in trance, de visioenen, die hij
zag.
Zijn
gehoor was enthousiast en groeide met het jaar. Dankbare toehoorders
voorzagen hem van brood, kaas, melk en wijn. Kleine kinderen brachten
hem manden met appels en paddestoelen.
Tot
op een dag een nieuwe vreemdeling in het dorp verscheen. Ook hij kwam
van het vaste land en was duidelijk in goede doen. Zijn herkomst was
onduidelijk, maar zijn tongval verraadde het feit, dat hij uit een
grote stad kwam. De vreemdeling betaalde goed voor zijn verblijf en
zat 's avonds ook tussen het gehoor van de verhalenverteller. De
eilandbewoners zagen dat hij gefascineerd raakte door het verhaal.
Het werd dan ook niet vreemd gevonden, dat hij op enig moment op
stond en luid begon te applaudisseren. Later die avond smeekte hij de
verteller om zijn verhalen op te schrijven. Het was tenslotte zijn
beroep. De man pakte een beurs met goud- en zilverstukken en hield,
die voor zijn gesprekspartner. “Dit moet toch genoeg zijn om je
voorlopig in leven te houden.” Dat was ook zo. Munten waren
zeldzaam en er werd veel waarde aan toegekend. Het zou hem in staat
stellen om perkament, inkt, olie voor een lamp en pennen te kopen. De
eilandbewoners reageerden ook enthousiast. Zij beloofden allen om hem
tijdens zijn werk niet te storen en van eten, drinken en brandhout te
voorzien.
Het
duurde een paar weken voordat het perkament, de inkt en de pennen
arriveerden. Gezien de toestand van dit deel van de wereld, was er
weinig vraag naar. Het had hem de tijd gegeven om na te denken. Zijn
verhalen zou hij moeten versluieren en verhullen. De boodschap moest
bijna worden verborgen. De bezetters hadden wetenschappers en
geleerden voor veel minder vermoord. Tegelijkertijd was hij zich
sterk bewust geworden van zijn eigen tijdelijkheid. Zijn jaren waren
bijna verstreken, terwijl zijn geschriften de eeuwigheid moesten
trotseren.
Hij
begon eenvoudig. In de vorm van brieven, schreef hij naar bekenden in
zeven steden op het vasteland. Het waren brieven van bemoediging en
waarschuwing. Maar er werd niet over de bezetter gesproken. Niet over
de gruwelijkheden, hun superioriteitsgevoel en het achteloos omgaan
met de dood. En dus het leven. Nadat hij een kopie van elke brief had
gemaakt, gebruikte de verhalenverteller een paar gouden munten aan
een koopman, die van plan was om de traditionele karavaanroute te
volgen en de brieven zou afgeven. Het was onduidelijk of de brieven
hun doel hadden bereikt, maar dat had de verteller ook niet verwacht.
Maar zeven was een magisch getal. Wie weet, hielp dit.
Toen
het na de verzending van de brieven een aantal maanden rustig bleef
en er geen militairen op het eiland verschenen, begon de schrijver
aan het tweede gedeelte van het boek. Hierin zou hij de visioenen
beschrijven, die hij had gezien. De brandende steden, een uitzinnige
ruiterij, terechtstellingen en stervenden aan het kruis. Een
angstaanjagend verhaal, dat de toehoorder vol afgrijzen moest boeien,
tot hij de opgekropte energie kon uiten in de verwachting van een
nieuwe wereld. Een wereld bevrijdt uit de wurggreep van de dictator.
Maar dat mocht hij niet zo neer schrijven. Dat stond gelijk aan
landverraad en daarop stond de doodstraf. De schrijver had teveel
gezien om er zeker van te zijn, dit lot te willen ontlopen. Maar de
boodschap moest worden verteld. Voorzichtig stak hij een olielamp aan
en boog zich over het vel perkament.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten