HET GETAL: Hoofdstuk 4
“Gelukkig,”, dacht hij. Gelukkig, dat de dorpsoudste een slaaf met een lantaarn had meegestuurd. Het was laat geworden en zijn grotwoning lag een kwartier lopen van het dorp. De nacht was inktzwart. In de verte flikkerden de lichten op het vasteland, maar vele malen indrukwekkender waren de sterren aan de gitzwarte hemel. Hij hield even stil om dit wonder tot zich door te laten dringen. De slaaf bleef zwijgend wachten en keek onwillekeurig ook naar boven. Waar zou hij aan denken? Aan een ver land, dat zijn thuis was. Familie, die uit het zicht was verdwenen. Een geliefde?
De slaaf bleef wachtten tot hij het vuur had opgestookt en verdween toen. Hij warmde zich bij de vlammen. De nachten waren nog steeds koud en kil. Binnenkort was het Pasen.
De vlammen verlichtten een ruimte, die je nog het beste een gebarricadeerde grot kon noemen. Met stenen en leem was de voorzijde afgesloten. De vloer van de grot was met leem geƫgaliseerd. Daarop stond zijn lage brits en in een kleine nis stond een olielamp. Manden met kleding, geschriften en voedsel stonden tegen de ruwe wanden opgestapeld. Bij de deuropening, zodat hij van het daglicht kon profiteren, stond een lessenaar. Hij had het zelf gebouwd uit aangespoelde planken gebouwd. Het leek op de banken, waaraan hij in zijn jeugd, uren, dagen, jaren had gezeten. Gebogen over eeuwenoude teksten, die uiterst zorgvuldig moest worden gekopieerd. Hij had leren schrijven op kleitabletten, op perkament en papyrusblad. Het was tegelijkertijd een manier om alle verhalen en waarnemingen, die hij onder ogen kreeg, op te zuigen en een plek te geven. Het perkament, de ganzenveren en de ingrediƫnten voor de inkt waren gearriveerd. Toch had hij ze nog niet aangeraakt.
Die avond hadden de dorpsgenoot ernaar gevraagd. Maar hij was gevlucht in weer een nieuw verhaal. Vertellen was zoveel gemakkelijker dan schrijven. Hij zag het aandachtige publiek voor zich. Hij voelde de gevoelens en sentimenten en bespeelde ze bekwaam. Met zijn armen en handen, schilderde hij scĆØnes en personen. Mensen hielden van drama en heroĆÆsche daden. Zaken die ze zelf, op hun besloten eiland, niet meemaakten. De belastinggaarders van de keizer kwamen een maal per jaar langs. Maar de bewoners waren arm en het eiland leverde geen bijzondere producten. Nee, het kon zelf amper in het eigen levensonderhoud voorzien. In de jaren van oorlogen, die in de regio hadden gewoed, waren de verbindingen moeilijk geworden. Dit had het eiland alleen nog maar verder geĆÆsoleerd.
De jaren, dat hij op de vlucht was geweest en dacht elk moment aan de autoriteiten verraden te worden, hadden zijn zintuigen gescherpt. Er naderde iemand. Hij hoorde de voorzichtige stappen en rollende stenen en kluiten aarde. In ieder geval probeerde de bezoeker, zijn aankomst niet te verhullen. De verhalenverteller stapte naar buiten en pakte in het voorbijgaan zijn staf. Een gewapend man telt voor twee. Boven hem, hoger op de rotswand, zocht iemand bij het licht van een toorts voorzichtig zijn weg. Het duurde nog enige tijd voordat hij de naderende persoon herkende. Het was Anaxos, de koopman, die zijn brieven aan vrienden in zeven gemeenten op het vasteland, tijdens een lange handelsreis had meegenomen en had toegezegd ze te bezorgen.
De mannen omhelsden elkaar hartelijk, nadat de bezoeker zijn toorts had gedoofd. “Goed om je gezond en wel te zien.”, zei hij hartelijk en keek Anaxos indringend aan. “Ik weet wat je wilt vragen, meester-verteller,”, zei de gebruinde koopman, “Maar laten we naar binnen gaan. Ik zie, dat je vuurt brandt en er steekt een kwade wind op.” “Natuurlijk.”, had hij geantwoord en leidde zijn gast naar binnen. “Ik kan je slechts wat en wat brood aanbieden.” Anaxos begon hartelijk te lachen. “Daar heb ik op gerekend.” Hij toverde uit zijn schoudertas een karaf wijn, kaas en dadels te voorschijn. “Als jij nu kroezen, een mes en brood pakt, dan stel ik voor om samen te ontbijten.”
Voldaan leunden ze achterover in de kussens en huiden, die de verhalenverteller had gespreid. Tijdens de maaltijd hadden ze over koetjes en kalfjes gepraat. Anaxos vertelde, dat hij die nacht met een Kretenzische vrachtvaarder, op het eiland was aangekomen. De volgende ochtend zouden ze vertrekken, met als bestemming Rome! Anaxos had een kapitaal geĆÆnvesteerd in olie, wijn, wierook en metalen. Hij hoopte die met grote winst te kunnen verkopen. “De landen zijn rustig en bouwen nieuwe rijkdom op. De legioenen van de keizer hadden elke opstand neergeslagen en op bloedige wijze de rust in het imperium hersteld. “Dit is goed voor de handel.” zei Analoogs vergenoegd. Hij had geknikt. Zo keken ook veel eilandbewoners tegen de nieuwe machthebbers aan. Ze hadden geen oog voor de onderdrukking en terreur tegen andersdenkenden. Iedereen, die ook maar enigszins een bedreiging vormde voor deze prille Pax Romanum werd de mond gesnoerd of om het leven gebracht. Uiteindelijk bracht hij de brieven ter sprake. Anoxos knikte en veegde zijn baard af, die vochtig was door de wijn.
“Ja, de brieven. Nu het is een vreselijke klus geweest om de brieven te bezorgen. In de steden, die hij had bezocht, zoals het prachtige Ephese en Smyrna, leken jouw vrienden van de aardbodem verdwenen. Op de adressen, die je noemde, woonden vreemdelingen. Deed ik navraag, dan stuitte ik op een muur van stilzwijgen. Noemde ik je naam, dan reageerde men afwijzend en deed er het zwijgen toe. Het leek in eerste instantie onmogelijk ze te bezorgen.”
Hij reageerde geschrokken. “Is het je uiteindelijk toch gelukt?” Anoxos knikte en nam nog een slok wijn. Boven het vasteland kwam de zon op. “Het ging overal hetzelfde. Werd ik eerst afgewezen en genegeerd; later werd ik door individuen aangesproken. Ze vertelden me over de represailles tegen de aanhangers van het Ware Geloof, die weigerden om de keizer als God te aanbidden. De nieuwe kerk, die zo'n halve eeuw geleden, vorm had gekregen, was zwaar in het defensief gedrongen. In Rome werden volgelingen voor de wilde dieren geworpen of, overgoten met olie, als fakkels verbrand.” Hij had gehuiverd bij de bevestiging van deze verhalen, die al langer de ronde deden.
“Maar” , zo vervolgde zijn vriend, “Uiteindelijk werd ik altijd, in het geheim, benaderd door medestanders, die beloofden. De brieven aan de overlevenden over te brengen. “Meer kon ik niet doen.”
“Anoxos, je hebt meer bereikt dan ik had durven hopen. Vergeet niet, dat die brieven, als ze waren ontdekt. Ook jou in gevaar hadden kunnen brengen.”
Anoxos reageerde een beetje schamper. “Ik ben geen fanaticus of dweper. Het leven heeft sceptisch gemaakt. Ik pas me aan en probeer de autoriteiten te ontlopen. Dat is de beste weg naar fortuin.”
Hij had geknikt. Ondanks hun vriendschap was hij er nooit in geslaagd om zijn werkelijke beweegredenen uit te leggen. De koopman dacht slechts aan de dag van morgen. Aanbad de goden, die hem voor de voeten kwamen, accepteerde de rituelen, die dat met zich meebracht en probeerde uit elke situatie voordeel te halen. Daarmee week hij overigens niet af van de meeste inwoners van dit nieuwe rijk. Voor hemzelf lag het anders. Hij had een opdracht aanvaard, die hem verschroeide van binnen.
Toen het vuur doofde bleek het al licht te zijn geworden. “Ik zal me moeten haasten.”, had Anoxos, “De schipper was van plan bij het eerste licht te vertrekken. Hij is in staat om zonder mij het anker te lichten.”