DE
SUPERFAN
Ik
was, wat ze noemden,
een hangende
spits.
Ik scoorde
met zon en met regen.
Mijn
vriendjes of de school
stonden
achter in de rij.
Het enige dat
telde,
was de
voetballerij.
Zij waren
niet belangrijk genoeg.
Het ging om
de bal,
die ik in de
touwen joeg.
Ik droomde
van een grote club,
een stadion
vol fans.
Scoren in
blessuretijd,
dat was mijn
grootste wens.
Dat ik op de
kruising voorrang had,
interesseerde
die vent geen zier.
Hij had de
hele dag al dorst
en bluste dat
met bier.
De man heeft
me niet gezien,
die had
slechts oog voor zijn vriendin.
De auto reed
100 kilometer per uur.
Voor mij
verscheen een metalen muur.
Toen ik mijn
ogen opensloeg
en huilend
naar mijn moeder vroeg.
Sloeg ze haar
armen om me heen
maar mijn
lijf, dat voelde als een steen.
Deze voeten
waren de mijne niet.
Mijn handen
leken wel graniet.
Vroeger had
ik vaak een grote bek.
Nu was ik
verlamd tot aan mijn nek.
Ik kan nog
horen, ik kan nog zien.
Mijn longen
schreeuw ik leeg.
Ik sta in
het stadion direct vooraan.
De spelers
kennen me bij naam
en komen met
me op de foto staan.
Ze zeggen,
je bent de
allergrootste fan,
die ik op de
hele wereld ken.
We staan
voor,
als de
scheidsrechter fluit.
Ik zak
tevreden onderuit.
Mijn leven is
heel anders nu,
misschien een
beetje vreemd.
Want overal
waar ik nu ben of rol
word
mij altijd voorrang verleend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten