De geschiedenis van Harlingen
HET HARLINGERS
Door de ligging en de geschiedenis van Harlingen als havenstad kent het dialect van Harlingen relatief minder Friese en meer Hollandse woorden dan andere Stadsfriese dialecten. Het onderscheidt zich ook van bv. het Liwwadders (het dialect van Leeuwarden) door de verschillende verkleinvormen van veel zelfstandige naamwoorden (Harlingers: kantoortsje, papiertsje, touwtsje, stúve'tsje, Liwwadders: kantoorke, papierke, touwke, stúverke). Het voegwoordelijk bijwoord ook (Fries: ek) verschilt in het Harlingers (oek) van de omliggende Stadsfriese dialecten (ok).
Hieronder enkele voorbeeldzinnen met veel
Harlinger woordjes, zinnen zijn niet altijd letterlijke vertalingen,
dit om het Harlingers beter weer te geven, Nederlands-Harlingers:
Nederlands
|
Harlingers
|
---|---|
Waar ga je heen?
|
Waa gaast heen (jûh/seun)?
|
Je moet naar school jongen.
|
Dou must naar skool seun.
|
krijg nou wat !
|
Krek wat
|
Dat is mijn moeder.
|
Dat i mien moeke.
|
Die loopneus van mij, daar word je niet
goed van.
|
Potsamme, die snotkoker van my da wust
niet goet fan.
|
Wat wil je nou?
|
Wat wuus'tou nou juh?
|
Je moet je mond dicht houden!
|
Must dien vreet houwe
|
Waar zijn al die mensen?
|
Waar binne al die meesen?
|
Ik sla je in elkaar!
|
Ik sodemieter die (op 'e kop) in de
Súderhaven!
|
Wie ben jij dan?
|
Wie bistou dan juh?
|
Hou op met raaskallen!
|
Must niet suh ouwehoeren juh, vent!
|
Er is een steekje bij je los.
|
Komst uut Franeker
seker?
|
Doe even normaal!
|
Anders doest even achterlijk of su.
|
Vroeger, toen links nog rechts was.
|
Vroeger, toen moeke nog strak was.
|
We hebben gisteravond gezellig gestapt.
|
Mooie slaanderei gister.
|
Ik heb een oogje op je.
|
Ik krij de kriebels van die.
|
Ik zou met jou weleens beschuitje
willen eten.
|
Gaan jou/Gaast dou met 't Singeltsje
om?
|
Wil je vechten of zo?
|
Must een slag voor dien hasses?
|
Goed gedaan.
|
Dat hest mooi deent seun.
|
Waar ga je heen?
|
Waar gaast hene?
|
Mooi weer hè?
|
Mooi weertsje niet juh?
|
Hoe wil je dat hebben?
|
Hoe wust dat voor mekaar sien seun?
|
Kun je er niet vanaf blijven?
|
Kest der niet vanaf blieve juh?
|
Ik heb zin in een biertje.
|
Ik hef sin in 'n biertsje.
|
Ik heb een karweitje voor je.
|
Ik hef een mooi putsje voor die, seun.
|
Waar is de suikerpot gebleven?
|
Wèr i de súkerpot bleven?
|
Moet je een klap hebben?
|
Watte jong, mut ik die een giezel geve?
|
Heb je nog een tas voor de
boodschappen?
|
Hest nog een pude foor de bòòdskappen?
|
Wat heb je in je broekzak?
|
Wat hest daar in dien buse?
|
Je moet je kop houden!
|
Dou must dien vreet houwe!
|
Kijk daar is de koning!
|
Oh, daar hest de Kòning oek weer.
|
Kijk eens wat ik heb gekocht.
|
Kiek us wat ik kocht hef.
|
Je hebt er wel zin in zeker?
|
Hest er wel sin in seker?
|
Jij raakt ook altijd alles kwijt.
|
Dou raakst oek altied alles kwiet.
|
Zou ik er langs mogen?
|
Denk om mien skouders seun!
|
Doe niet zo gek
|
Doe niet su sleeuw juh
|
Werk eens door
|
Werk eens door juh, liekst wel sun
sleeuwe empatec'er
|
Je moet opschieten, jongen
|
De must aweseere, seun
|
Wat ben je nou aan het zeuren?
|
Wat sist te sjanteren?
|
Dat iemand zo iets geks doet!
|
Wat een verstân, juh
|
Wat heb ik jou lang niet gezien!
|
Verrek, leefstou oek nog?
|
Hou toch op
|
Èh, ga fut juh
|
Weet je wel
|
Weest wel !
|
|
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten